Inside Higher Ed besteedt aandacht aan een recent rapport van UPCEA (University Professional and Continuing Education Association) waarin de huidige status en uitdagingen van alternatieve manieren van kwalificeren in het onderwijs wordt besproken. Daaruit komt steun voor alternatieve manieren van kwalificeren naar voren, maar blijkt ook dat deze manieren maar in beperkte mate onderdeel zijn van de strategie van de onderwijsinstelling.
Alternatieve manieren van kwalificeren omvatten niet-geaccrediteerde en professionele certificaten, badges, bootcamps en MOOCs (massive open online courses). Het gaat om microcredentials, dus niet om complete programma’s met een forse studiebelasting.
Onder de respondenten waren publieke onderzoeksinstellingen (53%), private onderzoeksinstellingen (16%), brede masterinstituten (13%) en zogenaamde “two-year institutions” (4%). Bijna de helft van de respondenten behoorde tot grote instellingen (meer dan 15.000 studenten), 37% tot middelgrote en 14% tot kleine instellingen (minder dan 5000 studenten).
69% van de respondenten geeft dat bestuur en directie alternatieve manieren van kwalificeren steunt, maar slechts 20% van deze groep stelt dat alternatieve manieren van kwalificeren een kernonderdeel is van het strategisch plan van de organisatie.
Volgens Inside Higher Ed groeit de markt voor microcredentials uit hoger onderwijs sterk; het aantal unieke credentials steeg van 334.114 in 2018 naar meer dan een miljoen in 2023. De instellingen die betrokken waren bij het UPCEA-onderzoek boden gemiddeld 64 alternatieve credentials aan. Met behulp van microcredentials, ook voor andere doelgroepen dan reguliere studenten, proberen onderwijsinstellingen ook het teruglopende aantal inschrijvingen in het reguliere onderwijs (deels) op te vangen.
Een gedecentraliseerde aanpak, die binnen veel instellingen wordt gehanteerd, kan de potentiële voordelen echter ondermijnen, zo meent de auteur. Instellingen weten vaak niet hoe ze microcredentials effectief moeten implementeren. Dit leidt tot inconsistentie in de ontwikkeling en business modellen van deze programma’s. Maar liefst 71% van de instellingen gebruikt geen uniform business model voor hun alternatieve manieren van kwalificeren.
Er is veel onduidelijkheid over de netto-inkomsten die deze programma’s genereren. Zonder concrete cijfers is het moeilijk om het rendement op investering van specifieke programma’s aan te tonen. Instellingen zouden volgens deze bijdrage daarbij ook verder moeten kijken dan alleen collegegeldinkomsten uit microcredentials. Denk aan werving van studenten of doorstroom naar reguliere programma’s. Onduidelijkheid belemmert schaalbaarheid en een consistente aanpak.
Verder stelt deze bijdrage dat werkgevers maar beperkte inbreng hebben in het ontwerp van alternatieve manieren van kwalificeren. Slechts 28% van de respondenten raadpleegt altijd of zeer vaak werkgevers bij de ontwikkeling van microcredentials, terwijl 37% dit soms doet en 36% zelden of nooit. Deze inbreng is van belang omdat het hoofddoel van microcredentials moet zijn om mensen toegang te geven tot goede banen en te voldoen aan de behoeften van de arbeidsmarkt.
Mijn opmerkingen
Ook binnen het onderwijs in ons land wordt al lange tijd gesproken over een grotere rol die reguliere onderwijsinstellingen kunnen en willen spelen op het gebied van een leven lang ontwikkelen en wordt ook al diverse jaren aandacht besteed aan microcredentials, onder meer via innovatieprogramma’s. Verschillende onderwijsinstellingen in ons land bieden ook alternatieve manieren van kwalificeren aan. Ik ken ook verschillende instellingen waarbij een leven lang ontwikkelen deel uit maakt van de strategie. Of microcredentials expliciet deel uit maken van die strategie, en of sprake is van een centrale aanpak in dezen, durf ik niet te zeggen.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie