We hadden verwacht dat studenten na de Corona-pandemie weer blij zouden zijn dat zij de onderwijsinstelling weer konden bezoeken. In de praktijk blijkt dat niet altijd het geval te zijn. Aan de hand van vier vragen verkent Alexandra Mihai in You want your students back in the classroom? Give them a good reason! hoe je als onderwijsinstelling hiermee om kunt gaan.
1. Hoe kunnen we de tijd in de klas optimaal benutten?
Stel jezelf de vraag wat we het meest hebben gemist, en wat je echt niet kun bereiken in een online omgeving omdat dit inherent is aan een fysieke omgeving? In welke situaties ben je echt afhankelijk van een specifieke omgeving en wanneer niet? Ontleed eens de leerervaring en ga na welke aspecten de meeste baat hebben bij een gedeelde fysieke ruimte.
Mihai denkt daarbij aan twee zaken:
- De meerwaarde van de aanwezigheid van de docent. Gebruik de tijd in de klas voor activiteiten waarbij de docent echt toegevoegde waarde heeft. Bijvoorbeeld bij het uitleggen van moeilijke concepten, het laten zien hoe je theoretische concepten toepast, of voor activiteiten die verdiepend leren mogelijk maken.
- De meerwaarde van de aanwezigheid van medestudenten. Mihai adviseert om lestijd onder meer te gebruiken om groepswerk of collaboratieve leerprojecten op gang te brengen, om uitwisselingen en feedback van andere studenten te faciliteren te vergemakkelijken, of om studenten vertrouwd te laten raken met elkaars werk.
2. Hoe kunnen we fysieke leerruimtes (her)inrichten om het leren te faciliteren?
Mihai stelt terecht dat fysieke ruimtes nauw verbonden zijn met de leerdoelen en onderwijsvormen, maar ook met de relatie tussen studenten en docenten en tussen studenten onderling. Fysieke ruimtes moeten het mogelijk maken om te connecties aan te gaan, leren te verdiepen en om te inspireren en te motiveren. Al het andere, vooral de overdracht van inhoud, kan volgens Mihai ook elders plaatsvinden.
3. Hoe kunnen we onze aanwezigheid als docent definiëren en verklaren?
Drie subvragen hierbij zijn:
- Hoe zijn we er met en voor onze studenten?
- Wanneer zijn we er voor hen?
- (Hoe) weten ze dat we er zijn?
Deze vragen hebben volgens Mihai een nauwe relatie met beslissingen over het ontwerp van de cursus/het vak, zoals de structuur en volgorde van de modules, de keuze en timing van leeractiviteiten, momenten waarop formatieve feedback plaatsvindt, enzovoort. Ze hebben daarnaast te maken met de manier waarop we met studenten communiceren, hoe expliciet we zijn over onze verwachtingen en over wat we te bieden hebben. Het gaat er eveneens om dat we laten zien dat we om hen geven, en dat kan op vele manieren. Dat is op zich correct, al vind ik dat Mihai hierbij de kracht van non-verbale communicatie onderschat (die fysiek veel beter kan worden toegepast).
4. Weten we wat voor leerervaringen onze studenten verwachten? Hoe kunnen we daar achter komen?
Alexandra Mihai adviseert om openlijk en expliciet met studenten te praten over de relevantie van tijd doorbrengen op locatie, met andere studenten en met docenten. Wacht niet (vergeefs?) tot de situatie weer ‘normaal’ wordt. Klagen dat studenten niet komen opdagen heeft ook geen zin. Vraag je liever af hoe we de leerervaring op locatie tot iets kunnen maken dat studenten niet willen missen. Creëer begrip voor het belang van op locatie te zijn. Betrek hen bij het creëren van deze ervaring. Geef hen een actieve rol in het onderwijs, onder meer door hen zeggenschap te geven over de inrichting van de klas of door hen werkbezoeken te laten organiseren.
Steven Downes meent dat deze bijdrage laat zien hoe moeilijk het is om een goed argument te vinden voor “in-person learning“. Ik deel die mening niet. Communicatie verloopt m.i. soepeler fysiek dan online, onder meer omdat je beter gebruik kunt maken van non-verbale signalen en omdat je geen last hebt van technische problemen (zoals haperend geluid). Informele gesprekken vinden eerder plaats doordat mensen elkaar op locatie eerder spontaan ontmoeten. En dat heb ik het niet eens gehad over het toepassen van beroepshandelingen. Verder kun je online bij bepaalde doelgroepen (zoals gemotiveerde volwassenen) beter toepassen dan bij andere doelegroepen (denk aan jongeren die hun eigen leren nog niet goed kunnen reguleren).
Alexandra Mihai focust zich in haar bijdrage op pedagogisch-didactische kanten van dit vraagstuk. Barend Last en Jolien Dopmeijer beschrijven diverse verklaringen voor dit vraagstuk (verslechterd welzijn (o.a. psychische klachten), minder sociale en academische integratie, de aard van het onderwijs, gewenning aan thuis leren, afweging reistijd – baten fysiek aanwezig zijn, combinatie met werk, thuis wonen, kater van Corona). Op een aantal van deze factoren heb je als onderwijsinstelling beperkt invloed. Maatregelen op pedagogisch-didactische vlak kun je wel nemen.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie