Web 2.0 in het MBO

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) wordt social software op dit moment nauwelijks toegepast, en vormt web 2.0
geen structureel aandachtspunt bij onderwijsvernieuwingen. Dat blijkt uit onderzoek dat Jeroen Onstenk (Cinop/Hogeschool InHolland)
op verzoek van Kennisnet/ICT op school heeft uitgevoerd. Onstenk heeft vooral gekeken naar het
gebruik en de opbrengsten van social software voor het (effectiever) leren in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO).


In dit project wordt gekeken naar de mogelijkheden om deze programma’s te gebruiken als informeel leermiddel in het beroepsonderwijs.
Informeel, omdat er geen uitgever aan te pas komt. Informeel ook, omdat de gedachte is dat het initiatief veel meer bij de student dan bij de docent ligt.
Informeel tenslotte ook omdat er minder sprake is van vooraf geplande leerinhouden of leerresultaten.


Onstenk kijkt daarbij vooral vanuit het perspectief van de docent. Hij heeft literatuur bestudeerd, en elf case studies uitgevoerd. Bij de selectie van cases
heeft Onstenk met name gekeken naar de verschillende innovatieregelingen. Tussen neus en lippen door merkt hij daarbij scherp op


Opvallend is dat de ICT innovatie en de innovatie van het beroepsonderwijs niet alleen grotendeels onafhankelijk van elkaar verlopen,
maar ook nauwelijks verbonden worden. De vraag die in dit onderzoek centraal staat, namelijk de mogelijke pedagogische en didactische waarde van Web 2.0
en de mogelijke wederzijdse beïnvloeding dreigt daarmee tussen de wal en het schip van de onderwijsinnovatie te geraken.


Een aantal belangrijke conclusies die Jeroen Onstenk trekt, zijn:

  • De inzet van social software vindt mondjesmaat plaats en vormt geen structureel aandachtspunt bij onderwijsvernieuwingen.
  • Lerenden gebruiken zelf (en samen met vrienden) social software, maar dat betekent niet dat ze deze applicaties
    ook in hun onderwijs gebruiken of per se willen gebruiken.

  • Mede omdat onderwijsinnovatie en innovatie op het gebied van ICT nauwelijks met elkaar verbonden worden, en er überhaupt weinig gebruik wordt gemaakt van social software,
    valt er weinig zinnigs te zeggen over de mogelijke pedagogische en didactische waarde van web 2.0.

  • Binnen de cases wordt social software nauwelijks op een innovatieve manier gebruikt. Bijvoorbeeld niet voor samen delen en samen werken. Terwijl social software daar wel eigenlijk
    voor is bedoeld (mijn interpretatie van paragraaf 5.2, WR). Docenten zien ook vaak de meerwaarde niet van web 2.0 van communicatie en samenwerking.

  • Het lijkt er op dat social software als leermiddel kunnen worden ingezet als deze tools ook worden ingebed in het onderwijsprogramma,
    dus als er bijvoorbeeld een relatie is met de manier van beoordelen.

  • Veel schoolleiders hebben niet of nauwelijks een visie op de ontwikkelingen en mogelijkheden van Web 2.0., terwijl dit wel wordt beschouwd
    als één van de pijlers van een succesvolle invoering van ICT in het onderwijs.

  • Vanwege het communicatieve netwerkkarakter van social software noemt Onstenk deze tools in principe veelbelovend
    als het gaat om de BPV en andere vormen van werkplekleren.

Ondanks de wat teleurstellende conclusies -je hoopt altijd ‘op meer’- vind ik het rapport van Jeroen Onstenk zeker de moeite van het lezen waard.
De beschrijvingen van de cases geven aardig zicht op de mogelijke toepassing van web 2.0-tools binnen het MBO.
Verder beschrijft Onstenk op pagina 11 een aardige paradox tussen het “informele karakter” van deze software en de implementatie ervan.
Ook andere onderdelen -bijvoorbeeld de beschrijving van de relatie tussen beroepspedagogiek en web 2.0- vind ik lezenswaardig.
Lees bijvoorbeeld zijn genuanceerde opvattingen over de ‘Generatie Einstein’op pagina 15-17.


Onderwijs moet aansluiten bij de veranderende maatschappij, maar dat is niet hetzelfde als kritiekloos van de ene hype naar de andere springen.
Integendeel, Ziehe (2006) wijst er op dat het onderwijs juist een eigen plek en eigen accenten moet leggen.
Studenten hebben er recht op in het onderwijs de gelegenheid te krijgen zich ergens in te verdiepen, toegang te krijgen tot werelden,
tot kennis die ze niet (zo gemakkelijk) op eigen houtje kunnen bereiken. Voor het verruimen van de horizon van leerlingen is het
nodig ze zo veel mogelijk in de breedte te laten leren.
Niet alles kan van de eigen leervragen komen.


Eigenlijk komt dit onderzoek te vroeg. Er zal eerst uitgebreider geëxperimenteerd moeten worden met social software in het onderwijs.
Daarbij zal wel sprake moeten zijn van integratie met onderwijsinnovatie in het algemeen.
Wat dat betreft slaat Jeroen Onstenk de spijker op de kop. Vervolgens zou dan evaluatief onderzoek uitgevoerd kunnen worden waarna
overgegaan kan worden op meer organisatiebrede implementaties van social software in het MBO.


Wel had het rapport aan waarde kunnen winnen als Onstenk uitstapjes had gemaakt naar literatuur over social software in het hoger onderwijs, en naar uitgevoerd onderzoek in andere landen.
Dergelijke onderzoeken laten namelijk wel in het algemeen een positieve impact zien, ook al is van grootschalige toepassingen en dus onderzoek nog geen sprake.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

3 reacties

  1. M’n complimenten Wilfred voor dit uitgebreide verslag! Het zou verplichte kost moeten zijn voor alle managers.
    De vraag is alleen: zullen ze snappen waar het nu eigenlijk over gaat?

  2. Met een combinatie van dit stuk,jouw korte Winnie de Pooh verhaal en een verzameling van gepubleceerde presentaties web 2.0 in het onderwijs zouden we een mooie studiedag kunnen vullen, ik denk dat ik hier eens een poging ga wagen. Dank je

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *