We praten al over de olifant in de onderwijstechnologie-kamer (maar…)

Naar aanleiding van een zeer uitvoerige en m.i. te eenzijdige blogpost van Audrey Watters over mislukkingen op het gebied van leertechnologie, stelt Pedro de Bruyckere de vraag of het geen tijd wordt om eens te praten “over de olifant in de onderwijstechnologie-kamer”. Volgens mij gebeurt dat al. Alleen niet altijd op een goede manier. En vaak niet niet vanuit onderwijskundig perspectief.

Audrey Watters heeft op Oudejaarsdag een blogpost van maar liefst 59 A4-tjes geschreven over “100 Worst Ed-Tech Debacles of the Decade“. Nu waardeer ik Audrey al jaren zeer vanwege haar kritische benadering. Zij wijst bijvoorbeeld terecht op de giftige cocktail van privatisering, commercialisering, digitalisering en het gebruik van ‘big data’. Toch heb ik moeite met deze eenzijdige bijdrage, ondanks dat ik dit epistel maar selectief heb gelezen.  Zij wijst er bijvoorbeeld terecht op dat nieuwe technologieën zoals 3D printen niet geleid hebben tot een ‘revolutie’ op het gebied van het onderwijs. Ook wijst zij met recht op de kwalijke invloed van venture capitalists op het onderwijs. Maar zij heeft ook geen goed woord over voor het concept van de flipped classroom en voor massive open online courses, terwijl deze ontwikkelingen toch zeker positieve kanten hebben. Verleden jaar hebben onderzoekers van de Universiteit Utrecht bijvoorbeeld een studie gepubliceerd waaruit de flipped classroom veelbelovend is, afhankelijk van een aantal variabelen. Audrey vindt het echter niet haar taak om ook op positieve voorbeelden te wijzen.

Voor Pedro de Bruyckere is deze bijdrage aanleiding om de vraag te stellen of het geen tijd wordt om eens te praten “over de olifant in de onderwijstechnologie-kamer”: we investeren al jaren lang veel geld in leertechnologie. Maar heeft dit ook geleid tot betere leerresultaten? Zijn kinderen die zich in een achtergestelde positie bevinden, hiermee gebaat?

Stel je voor dat deze bedragen aan de ouders of aan de kinderen besteed werden, er was wellicht meer kans op leerwinst. Stel je voor dat deze bedragen besteed werden aan docenten, er was mogelijk een kleiner lerarentekort (nee, het zou het niet voorkomen hebben, denk ik).

Dit zijn op zich terechte vragen, die je overigens ook over andere ontwikkelingen kunt stellen (zoals schaalvergroting en reorganisaties).

Bij de implementatie van het nieuwe kern-LMS bij Zuyd heb ik er als programmamanager daarom bewust voor gekozen om aanvullende technologieën vooralsnog buiten de deur te houden. Verder probeer ik bij discussies over leertechnologieën gesprekspartners bewust na te laten denken over de meerwaarde van technologieën ten opzichte van de technologieën waarover men al beschikt, en over kosten-baten. Daarnaast vind ik het essentieel om altijd te kijken naar de relatie tussen leertechnologie en didactische principes waarvan we weten dat ze werken (zie mijn blogposts over Wijze Lessen).

Ik merk dat binnen onderwijsinstellingen ook steeds kritischer gekeken wordt naar de uitgaven voor leertechnologie. Er worden vragen gesteld over de kosten voor applicaties, in relatie tot het gebruik ervan (‘oversold and under-used‘, schreef Larry Cuban lang geleden al). Er wordt dus wel al gesproken over deze olifant.

Een aantal zaken valt me op als binnen onderwijsinstellingen gesproken wordt over de investeringen in leertechnologie:

  • Deze discussie wordt aangejaagd door bestuurders en informatiemanagement. De invalshoek is dan kostenbeheersing, maar niet de relatie tot leerwinst (een relatie die overigens lastig te ‘bewijzen’ is).
  • Ik kom verder ook vaker een cynische houding tegen. “Laten we minder investeren in  technologie, want docenten willen/kunnen deze technologie toch niet gebruiken”.
  • Enthousiaste pleitbezorgers van leertechnologie (bijvoorbeeld docenten, onderwijskundigen, ICTO-ers) ‘geloven’ dikwijls in de potentie van leertechnologie. Zij willen juist geen rem op investeringen, omdat zij ervan uitgaan en verwachten dat dit de kwaliteit van het onderwijs of de efficiëntie van het werk ten goede komt. Bij aanbestedingsprocessen wil men ook niet dat de factor ‘prijs’ sterk meetelt. Liever een goede en dure applicatie, dan een goedkope maar voldoende functionerende applicatie. Deze enthousiastelingen nemen ook geen genoegen met reeds beschikbare applicaties, als de nieuwe toepassing net iets ‘fijner’, gebruiksvriendelijker of functioneel rijker is. Zij kijken nauwelijks naar kosten-baten (in de brede zin van het woord), meerwaarde en ‘evidence’ op het gebied van onderwijskwaliteit en efficiëntie (ook lastig te bewijzen).
  • Leidinggevenden zijn zeer terughoudend in het afremmen van de aanschaf van nieuwe applicaties, om enthousiaste docenten niet te demotiveren.
  • Het is vaak heel lastig om inzicht te krijgen in het aantal applicaties waarover een onderwijsinstelling beschikt, de mate van gebruik en de kosten. Er zijn centrale applicaties, applicaties per opleiding en zelfs applicaties per docent (waarvan een docent de kosten kan declareren).
  • Instellingen beschikken niet altijd over transparante procedures met betrekking tot de aanschaf van leertechnologie. Indien men wel beschikt over deze procedures, dan worden deze ook omzeild.
  • Binnen instellingen worden vaak pilots met nieuwe applicaties gestart, zonder dat voldoende wordt doordacht wat er moet gebeuren als deze pilot een succes is. Er worden ook pilots gestart met applicaties terwijl de functionaliteit al grotendeels in huis is (wellicht wel wat minder ‘fijn’ of gebruiksvriendelijk).

Pedro pleit aan de hand van vragen van Dylan Wiliam voor een meer doordacht gebruik van leertechnologie. Ik deel die mening. Enkele aanvullende tips zijn:

  • Informatiemanagement en vertegenwoordigers van het onderwijs moeten beiden betrokken zijn bij het ontwikkelen van de procedure over de aanschaf en ingebruikname van leertechnologie (inclusief eigenaarschap). Informatiemanagement en vertegenwoordigers van het onderwijs moeten oog hebben voor kosten en baten, en meerwaarde ten opzichte van reeds aanwezige applicaties. Zie bijvoorbeeld mijn checklist.
  • Leidinggevenden managen afgesproken procedures en durven ook ‘nee’ te zeggen.
  • Bij de selectie van een pilot wordt al nagedacht over de meerwaarde ten opzichte van reeds aanwezige applicaties en over de impact (zoals de kosten van het implementeren) van het opschalen bij gebleken succes.
  • Bij besluitvorming over de aanschaf van een applicatie hoort ook een implementatieplan (o.a. gericht op inbedding in het onderwijs en professionalisering en ondersteuning van docenten).

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *