Wat moeten lerenden na afloop van een e-learning cursus doen?

Bij het ontwikkelen van een e-learning cursus moet je je een aantal vragen stellen. Een van die vragen leidt tot betekenisvolle interacties. Nieuwe technologieën kunnen hier een impuls aan geven.

Tom Kuhlmann blogt naar aanleiding van een workshop over de kern van interactieve e-learning. Volgens hem zijn drie overwegingen van groot belang als je een e-learning cursus ontwikkelt:

  • Welke inhoud moet in de cursus aan bod komen?
  • Wat is de juiste look and feel voor de cursus (het ontwerp)?
  • Wat moeten de lerenden doen binnen de cursus?

Kuhlmann gaat met name op het laatste onderdeel uitgebreider in. Hij legt daarbij de nadruk op het identificeren van de ‘performance doelen’ voor de cursus. Met andere woorden: de cursus moet lerenden faciliteren om hun werk beter te doen.

Volgens Kuhlmann is dat niet mogelijk zonder interactie.

The first thing is to understand the performance expectations and then from there build the interactions and activities that teach how to meet those expectations.

Daarbij moet je je vooral focussen op:

  • Wie zijn degenen die deelnemen aan de cursus?
  • In welke situaties hebben zij de inhoud van de cursus nodig?
  • Waartoe moeten lerenden na afloop van de cursus in staat zijn?
  • Hoe moeten zij tijdens de cursus aantonen dat zij in staat zijn het geleerde toe te passen?

Bij het ontwerpen en ontwikkelen van een een e-learning cursus moet je daarom beginnen bij datgene wat lerenden moeten gaan doen. Daarna kijk je naar hoe zij dat kunnen bewijzen en naar welke activiteiten zij daarom moeten oefenen. Tenslotte kijk je naar welke informatie lerenden moeten kennen om die activiteiten uit te voeren.

Het gaat dus om de activiteiten en niet om de informatie. Tegelijkertijd is het niveau van ‘kennen’ wel essentieel om activiteiten uit te voeren.

Kuhlmann sluit hierbij -wellicht onbewust- aan bij de piramide van Miller, volgens mij één van de weinige onderwijspiramides waarvan niet is aangetoond dat het een mythe is. Miller onderscheidt daarbinnen vier niveaus:

  • Je moet in staat zijn om handelingen in de praktijk uit te voeren (to do).
  • Je moet laten zien dat je in staat bent om die handelingen uit te voeren (to show).
  • Je moet weten hoe je handelingen in de praktijk uit kunt voeren (to know how).
  • Je moet kennis hebben om handelingen uit te kunnen voeren (to know).

Deze indeling (en ook Kuhlmann’s aanpak) is vooral bedoeld voor het kwalificeren van lerenden. Daarvoor werden ‘van oudsher’ met name online zelfstudie cursussen gebruikt, waarbij lerenden vooral met content interacteerden (bijvoorbeeld via zelftest-vragen). Bij een dergelijke vorm van e-learning was het knap lastig om verder te komen dan het niveau van ’to know how’.

Bij leertrajecten waar lerenden in interactie met anderen leren en feedback krijgen van docenten, kun je wel meer aantonen dat dat je in staat bent handelingen in de praktijk uit te voeren (bijvoorbeeld video waarbij je terugkoppeling krijgt).

Virtual en mixed reality bieden hier ook steeds interessantere mogelijkheden toe. Ik heb daar gisteren een aantal mooie voorbeelden van gezien, bijvoorbeeld van het oefenen van een betoog in een rechtszaak.

Tenslotte sluit ik niet uit dat kunstmatige intelligentie hierbij een rol gaat spelen en in staat is lerenden ook automatische feedback te geven op het aantonen van handelingen of het toepassen van het geleerde in de praktijk (door observaties automatisch te analyseren of data via sensortechnologie en eyetracking te verzamelen en te analyseren).

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *