Binnen een Zweedse universiteit is onderzoek gedaan naar de implementatie van een elektronische leeromgeving (ELO). Daarbij is onder meer gekeken naar de verwachtingen van docenten in 2006, en de uitkomsten van deze verwachtingen in 2011. De ervaring leert dat de ELO maar beperkt wordt gebruikt. De auteur verkent de vraag hoe dat kan.
Ramón Garrote Jurado heeft onderzoek gedaan naar belemmeringen ten aanzien van een breder gebruik van een elektronische leeromgeving binnen de Zweedse University of Borås. Het aardige van deze case studie is dat de onderzoeker de implementatie over een langere periode heeft onderzocht (2006-2011).
Hij concludeert dat docenten de elektronische leeromgeving nog steeds vooral gebruiken voor de distributie van documenten en voor de cursusadministratie. In al die jaren is daar weinig verandering in gekomen. De verwachtingen ten aanzien van de meerwaarde van de ELO zijn onvoldoende uitgekomen. Garrote Jurado heeft onderzocht waarom docenten terughoudend zijn in het gebruik van meer interactieve toepassingen. Hij constateert dat docenten voor interactie in elk geval geen toevlucht nemen naar sociale media.
Docenten geven aan vooral didactische ondersteuning te missen. Zij vinden ook dat de elektronische leeromgeving hen faciliteert bij hun werk, maar dat er weinig voordelen zijn wat betreft het leren van studenten. Docenten zijn vooral terughoudend in het gebruik van meer interactieve toepassingen omdat zij vrezen dat dit hen meer werk zal kosten.
Garrote Jurado concludeert:
Tools for interaction may have a significant, beneficial impact on education by promoting and facilitating learner-centered procedures. But a lot of the beneficial effects are long-term and interdisciplinary, outside the frame defined by time and subject for specific courses.
Hij stelt dat docenten vooral die toepassingen gebruiken die leiden tot efficiënter werk van docenten. Interactieve tools leiden wellicht tot beter onderwijs, maar niet tot een tijdsbesparing voor docenten. De auteur zoekt in beloningen (niet alleen financieel) een oplossing om de elektronische leeromgeving breder te gebruiken.
Ik vermoed dat onvoldoende is gekeken naar het verbeteren of versterken van het onderwijs met behulp van ICT. Ook is onvoldoende gekeken naar de wijze waarop de werkprocessen kunnen veranderen, zodat het gebruik van de ELO niet naast de bestaande manieren van werken komt, maar in plaats van. Daar zou docentondersteuning zich ook op moeten richten.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Interessant onderzoek en herkenbare resultaten. Je geeft aan dat er niet gekeken is naar andere werkprocessen waarop de ELO in plaats van bestaande manieren zou komen (en dus niet meer tijd hoeven te kosten). Ik zie twee onderdelen in je blog die wat mij betreft ook zeer relevant zijn:
1. inzet interactieve tools kost meer tijd voor de docent. Het is jammer dat de docenten dit idee nog steeds hebben, maar dit heeft naar mijn idee vooral te maken met de wijze waarop de interactieve tools worden ingezet. Zodra je dit als docent meer los durft te laten en de interactie niet concentreert op docent-student, maar op student-student dan zal je dit naar mijn idee zelfs tijd besparen. Ik doel hier vanzelfsprekend op vormen van peerlearning.
2. de onderzoeker Jurado concludeert dat de inzet van interactieve tools hun voordelen kunnen hebben, maar dat ‘a lot of the beneficial effects are long-term and interdisciplinary, outside the frame defined by time and subject for specific courses’. In de praktijk zien we vaak dat de inzet van de ELO een keuze is van een individuele docent. En daar vinden we dan ook onze pareltjes. Groot nadeel hiervan is dat de student deze voordelen dan voor 1 vak ervaart gedurende een periode van bv een kwartaal of max een half jaar en dan gaan ze weer over tot de orde van de dag. Hiermee gaan de voordelen van het inzetten van interactieve tools verloren. Gezien de inrichting van ons onderwijs (met uitzondering van het PO), hebben we hier denk ik nog een lange weg te gaan. Maar dit wordt ook op andere plekken als een probleem voor vernieuwing gezien, zoals Johannes Visser in zijn blog zegt: ‘Zolang we niet afstappen van dat systeem – een docent die lesgeeft aan een vaste klas tijdens een afgebakend lesuur – zal er weinig veranderen’ (https://decorrespondent.nl/185/waarom-de-schoolbel-moet-worden-afgeschaft/6231345010-22fdd770)
Interessant om te lezen. Ik vind dat ELO’s tegemoet moeten komen naar de docenten en door middel van het gebruiksgemak te verbeteren, zorgen dat docenten minder tijd verliezen. Dan zullen ELO’s en de mogelijkheden meer gebruikt worden. Hopelijk meer student-student.
Een beetje tegenspreken mag toch wel? 🙂 We hebben de nieuwe ELO van Windesheim mogen verzorgen. Enkele getallen sinds live-gang op 2 september: 23.000 studenten en docenten actief; 250.000 inlogs in de eerste 2 weken; 4.400+ courses gemigreerd vanuit de oude ELO; 8.500+ courses gepubliceerd. Deze courses zijn door docenten gepubliceerd voor studenten, dus je mag er van uitgaan dat ze onderwijskundig ingezet worden. Ik begrijp dat dit nog geen inzicht geeft in onderwijskundig inhoudelijk gebruik. Maar wel een beeld op basis van mooie getallen.