Matt Crosslin probeert een verklaring te vinden voor het feit waarom veel mensen een hekel lijken te hebben aan online leren. Eén van de redenen -gebrekkige kwaliteit- is volgens hem ongegrond.
Op basis van zijn bijdrage kun je een onderscheid maken tussen redenen die tijdens de Corona-pandemie een rol spelen en generieke redenen.
Tijdens de Corona-pandemie worden lerenden en docenten gedwongen om online te leren en online te doceren. ‘Dwang’ is inderdaad bepaald geen motiverende drijfveer. Bovendien hebben betrokkenen volgens de auteur weinig voorbereidingstijd en middelen, en krijgen zij onvoldoende ondersteuning om de volledige potentie van online leren te benutten (volgens Crosslin is dat normaliter trouwens ook het geval bij face-to-face leren).
Daar komt m.i. bij dat de Corona-crisis sowieso leidt tot negatieve gevoelens omdat we weinig sociale contacten hebben en sterk beperkt worden in onze bewegingsvrijheid en manieren van tijdsbesteding. Deze negatieve gevoelens versterken m.i. de negatieve perceptie van online leren.
Generieke redenen zijn volgens Crosslin:
- Macht en controle. Leidinggevenden hebben online minder controle over lerenden, docenten en andere medewerkers. Lerenden besteden online ook minder geld aan faciliteiten op de campus.
- Persoonlijke voorkeuren voor manieren van leren. “Different contexts call for different modalities for each person at any given moment”, stelt Crosslin.
Er zijn betrokkenen die stellen dat online leren kwalitatief minderwaardig is. Volgens Matt Crosslin blijkt dat echter niet uit onderzoek. Hij verwijst daarbij naar de “No Significant Different” database van het National Research Center for Distance Education and Technological Advancements (DETA) van de Universiteit van Wisconsin. Deze database bevat honderden vergelijkende media studies binnen onderwijsonderzoek. Honderdeenenveertig studies laten geen significant verschil zien in leerresultaten tussen verschillende onderwijsaanpakken (met en zonder technologie). Eenenvijftig studies laten een significant verschil in leerresultaten zien ten faveure met onderwijsaanpakken met technologie. Geen van de studies laat een significant verschil in leerresultaten zien ten faveure met onderwijsaanpakken zonder technologie.
Ik deel Crosslin’s opvatting maar ten dele.
We moeten de vrees dat online leren van mindere kwaliteit is, serieus nemen. Onderzoek kan uitwijzen dat dat niet het geval is (of hoeft te zijn). In de context van de betreffende betrokkenen kan dat wel degelijk het geval zijn, bijvoorbeeld omdat in die context sprake is van weinig voorbereidingstijd, beperkte middelen en summiere professionalisering en ondersteuning.
Daar komt bij dat bepaalde groepen lerenden moeite hebben met het grote beroep dat volledig online leren doet op zelfregulering. Bovendien lenen bepaalde leerdoelen en leerinhouden zich niet of minder goed voor online leren (denk aan bepaalde sociale vaardigheden en tactiele vaardigheden). Tenslotte is het creëren van een gevoel van verbondenheid en het bevorderen van betrokkenheid bij online leren een stuk lastiger omdat je minder zicht hebt op veelal non-verbale signalen die lerenden afgeven. Matt Crosslin heeft hier naar mijn mening onvoldoende oog voor.
Met andere woorden: het is veel te gemakkelijk om de aversie tegen online leren uitsluitend te relateren aan verlies van ‘macht en controle’ en persoonlijke voorkeuren. Tegelijkertijd zouden degenen die goede redenen hebben om normaliter niet te kiezen voor online leren, hun redenen niet moeten veralgemeniseren naar alle contexten, doelgroepen, leerdoelen en leerinhouden.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie