Terugblik op ICT in het onderwijs (periode voor 1996)

Op de laatste dag van mijn korte herfstvakantie heb ik de boekenkast opgeruimd. Ik kwam daarin onder meer tijdschrifthouders tegen met wel heel oude exemplaren van het tijdschrift Profiel (vakblad voor beroepsonderwijs, educatie en scholing). Ik kon het niet laten er een blik in te gooien.

Een aantal zaken valt dat op. Bijvoorbeeld dat al meer dan tien jaar wordt gesproken over de invoering van competentiegericht leren. Of dat de professie van de docent al heel lang onderwerp van gesprek is. De uitval uit het MBO is ook al heel lang een heikel punt, net als de kwaliteit van de stages en examinering.

Over de noodzaak van meer flexibel onderwijs wordt ook al erg lang geschreven. In het aprilnummer van 1994 stellen docenten in een groepsinterview bijvoorbeeld vraagtekens bij de noodzaak van flexibilisering. Daarbij valt op dat zelfstandig leren vaak in verband wordt gebracht met flexibilisering. Sowieso is er halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw veel aandacht voor zelfstandig leren.

Afgaande op de verschillende artikelen, lijkt het alsof er weinig verandert in het MBO.

Uiteraard heb ik met bijzondere interesse gekeken naar de aandacht voor ICT in het onderwijs. Mijn bemoeienis met ICT in het onderwijs dateert sinds 1 december 1995. Ik ging toen werken bij BVEnet, een organisatie die het gebruik van internettechnologie in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moest bevorderen. Rond die tijd werd internet langszaam aan geaccepteerd. 

In een aantal blogposts besteed ik aandacht aan de geschiedenis van ICT in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, op basis van het tijdschrift Profiel.

Periode voor 1996

In januari 1994 besteedt Profiel aandacht aan de afronding van het PRINT-project binnen educatie. Dankzij dit project worden computers "min of meer structureel" binnen het onderwijs ingezet. Vooral voor remediërende doeleinden, valt te lezen. Maar het komt ook voor dat de computer alleen voor tekstverwerking of administratieve doeleiden wordt ingezet.

Veel blijkt af te hangen van het enthousiasme van één of enkele docenten. De gebruikte technologie werkt op de lachspieren als je het vergelijkt met de huidige stand van zaken (286-computers). De auteur verwacht dat "de komende jaren" ICT samen met onderwijsvernieuwingen worden opgepakt. Hij schrijft ook:


Reikhalzend wordt uitgekeken naar het inzetten van de nieuwe mogelijkheden van technologie: CD-i, beeldplaat, multimedia.


In mei 1994 doet Profiel verslag van een bijeenkomst van de Stichting Teleleren ("tussen science fiction en werkelijkheid"). Leren op afstand staat nog in de babyschoenen, concludeert de auteur. In dit artikel valt vooral de sceptische toon op. De praktijkvoorbeelden van de conferentie zouden nog "zwaar op de toekomst" leunen. Leerlingen uit vroege pilots hadden last van het "'1984'-syndroom, en de technische randvoorwaarden waren niet optimaal. Ook in dit artikel komt de gebruikte technologie als prehistorisch over (via modem en telefoonlijn inbellen op een centrale hostcomputer). Zorgpunten waren ook de acceptatie door de docent (moeite met loslaten), het gebrek aan persoonlijk contact en de financiering. Positief is dat leerlingen intensiever bezig zijn met de leerstof en zelfs, in sommige gevallen, betere leerresultaten behalen dan leerlingen die niet teleleren.

In september 1994 besteedt Profiel in twee artikelen aandacht aan technologie. In het eerste artikel wordt gekeken naar de onderwijskundige meerwaarde van multimedia. Dankzij multimedia kun je met beelden kennis aanschouwelijker maken, iets dat met woorden veel lastiger is. Tegelijkertijd verandert de rol van de docent. En deze blijkt het heel lastig te vinden dat de verantwoordelijkheid voor het leerproces dankzij multimedia meer verschuift naar de lerende. Ook moet een docent programma's kunnen selecteren, en aan de praat krijgen. Het artikel illustreert ook wat er allemaal komt kijken bij de organisatie van onderwijs met behulp van multimedia. In een kader wordt gerefereerd aan een onderzoek naar de kwaliteit van courseware. De conclusie luidt dat door gebrek aan goede docentinformatie deze kwaliteit vaak beneden peil is.

Artikel twee gaat over het technologiemuseum NINT in Amsterdam, dat we nu kennen als NEMO. Daar zou ook ruimte moeten komen voor een nationaal informatiecentrum voor studie- en beroepskeuze met innovatieve programma's die inspelen op de "videoclipcultuur". Geen idee of het ooit hiervan gekomen is. In beide artikelen uit september 1994 wordt veel verwacht van CD-i.

Vanaf januari 1995 besteedt Profiel in een serie aandacht aan multimediale toepassingen in het onderwijs. In het eerste artikel wordt multimedia als een belangrijk middel voor individueel onderwijs getypeert. Het artikel bevat diverse voorbeelden van leren dat afgestemd is op de individuele cursist die bovendien feedback krijgt op basis van zijn prestaties. Het materiaal zou ook een actieve leerhouding bevorderen. Verder worden de realistische situaties benadrukt. De docent krijgt vooral een begeleidende rol, ook al zijn er multimediatoepassingen waarbij de docent "de kennisbron" is. Het artikel besteedt onder de kop "nachtmerrie' aandacht aan de technologie. Citaat:


Nu al wordt bijna elke PC standaard met CD-ROM speler en multimedia-faciliteiten geleverd, terwijl de prijzen van CD-i spelers al gedaald zijn tot een slordige fl. 1000,-

In het februarinummer van 1995 kom ik voor het eerst internet tegen. Profiel meldt dat het ministerie van OC en W er samen met KPN voor gaat zorgen dat de BVE-sector toegang tot internet krijgt. Binnen een jaar zouden alle docenten toegang moeten hebben tot de "elektronische snelweg". De studenten volgen een jaar later. Er wordt gesproken van een "verbetering van de infrastructuur voor de toekomstige vijftig regionale opleidingencentra op basis van ISDN en andere telecommunicatiemogelijkheden en bundeling van onderwijstechnologische kennis". Het bericht bevat ook de aankondiging van bve-net, met een subsidie van veertig miljoen gulden voor de periode 1995-1999. Het geld zou besteed moeten worden aan "demonstratieprojecten, scholing van docenten, ondersteuning en het gebruik van werkplekken op Internet".

In dit nummer ook aandacht voor de noodzaak van een management informatiesysteem voor scholen ("De informatievoorziening vormt het zenuwstelsel van de instellingen", aldus Leo Lenssen), en een tweede artikel over multimedia. Hierin beschrijft de auteur drie verschillende manieren waarop multimedia gebruikt kunnen worden:

  • als informatiebron voor leerlingen (zelfwerkzaamheid; leerlingen moeten studievaardig zijn en vooral begeleid worden)
  • als middel om leerlingen voor te bereiden op de praktijk (de praktijk wordt visueel gemaakt)
  • als instrument om nieuw lesmateriaal te ontwikkelen (via de multi-media-maker, waarbij wordt benadrukt dat scholen hun eigen ontwikkelcapaciteit niet moeten overschatten)

In het maartnummer van 1995 staat een korte aankondiging van CHEMnet, plus het derde artikel uit Profiel's multimedia serie. Dit artikel blikt vooruit naar particulier onderwijs in het jaar 2000. Leren op afstand moet dan mogelijk zijn, en een realistische casus moet dat illustreren. Het artikel geeft aan dat die casus "nu nog science fiction" is. Wat was volgens de auteur in 1995 het toekomstbeeld van afstandsleren?

  • Het elektronisch toe laten zenden van lessen, die je het beste meteen kunt uitprinten (het staat er echt).
  • "Elektronische klasjes" (synchroon leren).
  • Berichten uitwisselen met medecursisten.
  • Elektronische feedback door docenten.

De auteur verwacht dat het in 2000 veel moeilijker zal zijn om mensen op dezelfde tijd en plaats bij elkaar te krijgen (o.a. dankzij de files). Particuliere opleider PBNA speelt daar in 1995 al op in via het project ECOM (huiswerkverkeer via een modem en de computer van de school naar de docent verzenden), dat vanaf april 1995 ook onder windows gaat draaien. ECOM maakt ook groepswerk mogelijk, schrijft de auteur. De kop van het artikel moet voor menig docent een schrikbeeld geweest zijn ("Elektronische docent dag en nacht bereikbaar").

In april 1995 staat de "knoppenangst' van docenten en lerenden centraal in de serie over multimedia. Veel volwassen cursisten in de zorgopleidingen ("overwegend vrouwen") hebben volgens de auteur zelfs nog nooit een computer aan- of uitgezet. Daarom wordt het onderdeel "Basiskennis informatica" in het curriculum ingebed. Docenten worden op basis van onderwijskundige en beroepsmatige argumenten overgehaald om computerondersteund onderwijs te gebruiken. Een invoeringsplan (met aandacht voor scholing en begeleiding) trekt docenten over de streep. Wat mij opvalt in het artikel is dat dat docenten onder meer leren wat er allemaal fout kan gaan bij het werken met computerondersteund onderwijs, en welke oplossingen mogelijk zijn.

Volgens de auteur merken docenten dat cursisten systematischer gaan werken dankzij de computer, en dat zij meer tijd en ruimte krijgen voor specifieke problemen van individuele lerenden. Het artikel signaleert overigens ook twijfels bij werkgevers (wordt de opleidingstijd wel goed benut).

Tot zover mijn terugblik op de geschiedenis van ICT in het onderwijs, tot 1996, op basis van een selectie van edities van het blad Profiel.

In een volgende blogpost beschrijf ik de eerste ervaringen van regionale opleidingencentra met internettechnologie. Ik zal ook aandacht besteden aan de opkomst van Kennisnet. Tenslotte zal ik wat algemene reflecterende opmerkingen maken.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

3 reacties

  1. Mooi stuk. Ben gisteren zelf begonnen aan een serie vergelijkbare blogs. Daarin probeer ik het verschil te duiden tussen de periode van ‘ICT inpassen’ en ‘onderwijs aanpassen aan ICT’. Klinkt nu wat cryptisch maar het is -denk ik- een vruchtbaar idee. In elk geval ben ik blij met de gelijktijdigheid van jouw serie.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *