SURF-JISC e-Portfolio bijeenkomst Nottingham, dag 1

Tijdens de bijeenkomsten van het Nederlandse SURF en het Britse JISC over elektronisch portfolio bespeur je overeenkomsten en verschillen. Het e-portfolio lijkt op een vergelijkbare manier te worden gebruikt. Dus om de ontwikkeling van studenten te kunnen monitoren, om competenties/bekwaamheden te kunnen beoordelen, als showcase (om je te presenteren richting potentiële werkgevers) en als instrument dat leren via reflectie stimuleert. Het viel me verder op dat zowel in Groot-Brittannië als in Nederland er een grote diversiteit aan e-portfolio applicaties wordt gebruikt.

Je merkt verder dat onderwerpen als beveiliging van data en privacy in beide landen ‘issues’ zijn (als derden toegang krijgen tot het e-portfolio van een lerende), hoewel ik het gevoel heb dat dit in Groot-Brittannië sterker leeft. Hetzelfde geldt voor aandacht voor de werklast van docenten, interoperability, standardisatie en integratie van het e-portfolio met andere applicaties (zoals elektronische leeromgevingen). Ook dit is actueel binnen beide landen, waarbij ik het gevoel heb -op basis van presentaties- dat de Britten er meer aandacht aan besteden.

Wij Nederlanders lijken daarentegen meer oog te hebben voor de implementatie van het e-portfolio: hoe kun je er voor zorgen dat het e-portfolio wordt gebruikt? Wel kun je stellen dat binnen Nederland hierbij verschillende aanpakken worden gekozen.
Bij de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (HAN) hebben ze er bijvoorbeeld voor gekozen om centraal te verplichten dat alle studenten uiterlijk 2008 een e-portfolio gebruiken. Vóórdat opleidingen echter het e-portfolio mogen gebruiken, moeten ze eerst hun onderwijsproces aanpassen (meer flexibilisering, competentiegericht). Opleidingen krijgen pas de beschikking over een op maat ingericht e-portfolio als zij antwoord kunnen geven op vragen over hoe zij het curriculum, de begeleiding, beoordeling, enzovoorts vorm geven. De gefaseerde aanpak (fase 1: het onderwijs veranderen; fase 2: het e-portfolio volgens de eigen wensen in pilots gaan gebruiken; fase 3: breed implementeren binnen de faculteit) hanteert de HAN ook vanuit het oogpunt van het beheersen van risico’s, kosten en de werklast van docenten.
Fontys Hogescholen legt daarentegen het accent wat anders. Zij sturen sterk op visie, heb ik de indruk. Fontys gaat er van uit dat het conceptueel raamwerk, het onderwijsconcept, het gebruik van het e-portfolio als iets vanzelfsprekends, noodzakelijks maakt. De student wordt beschouwd als een beginnende, reflectieve professional die tijdens zijn studie veel keuzes moet maken. In dit kader is het evident dat je een e-Portfolio moet gebruiken. Anders kun je het onderwijsconcept niet hanteren. Vervolgens vragen opleidingen zelf om een e-portfolio, en biedt Fontys hierbij veel faciliteiten en ondersteuning.
Hogeschool Windesheim wil met het e-portfolio de kloof overbruggen tussen de pedagogische en administratieve processen. Zij beschouwen ook de collega-student als belangrijke betrokkene binnen het onderwijsproces waarin het e-portfolio een belangrijke rol speelt. Windesheim redeneert hierbij heel sterk vanuit de onderwijskundige workflow, de vormgeving van het onderwijsproces. Studenten hebben hierin de vrijheid om zelf leertaken te kiezen, die door docenten geaccordeerd worden.

De grote verschillen tussen Nedeland en Groot-Brittannië hebben vooral te maken met overheidsbemoeienis (het e-Portfolio wordt in Engeland vanuit de nationale e-Strategy gepromoot), samenwerking op regionaal niveau (dat doen de Britten meer) en het perspectief. In Nederland wordt men name binnen instituten gekeken hoe het e-Portfolio kan worden ingezet, in Groot-Brittannië benadert men het e-Portfolio vanuit een "leven lang leren" (tussen instituten, combinatie leren en werken, enzovoorts). De Britten lijken zich verder ook grotere zorgen te maken of elke burger wel in staat is om een e-Portfolio te gebruiken. Digitale vaardigheden zijn van belang, plus de mogelijkheid om een portfolio een leven lang op te kunnen slaan.  Nederlanders, tenslotte, doen meer aan evaluatief onderzoek naar het gebruik van e-portfolio’s.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

3 reacties

  1. SURF / JISC e-Portfolio bijeenkomst

    “Fontys Hogescholen legt daarentegen het accent wat anders. Zij sturen sterk op visie, heb ik de indruk. Fontys gaat er van uit dat het conceptueel raamwerk, het onderwijsconcept, het gebruik van h…

  2. Je verslag wekt misschien de indruk als zou het onderwijs bij de HAN een minder belangrijke rol spelen dan bij Fontys. Ik denk dat de visie van Fontys en die van de HAN aardig overeenkomen. Ook bij de HAN gaan we er vanuit dat het HOF onderwijsconcept het gebruik van een portfolio onontbeerlijk maakt. Net als in Biloba wordt ook in HOF de student beschouwd als een beginnende, reflectieve professional die tijdens zijn studie veel keuzes moet maken. Dat een portfolio daardoor noodzakelijk wordt is evident.
    De vraag is alleen wanneer en op welke wijze de overstap van ‘papieren’portfolio’s’ (portfolio’s veelal in Word samengesteld) naar ‘webbased e-portfolio’s’ wordt ingericht. En op dat punt verschillen de strategieën van de instellingen. Het lijkt mij erg interessant om de verschillende implementatiestrategieën te inventariseren en te vergelijken.

  3. Dag Marion,
    Dat was niet mijn bedoeling. Ik start dit gedeelte immers met de zinnen:
    “Wij Nederlanders lijken daarentegen meer oog te hebben voor de implementatie van het e-portfolio: hoe kun je er voor zorgen dat het e-portfolio wordt gebruikt? Wel kun je stellen dat binnen Nederland hierbij verschillende aanpakken worden gekozen.”
    Ik doel dus inderdaad op de verschillende implementatiestrategieën van Fontys en HAN, niet op eventuele verschillende visies op onderwijs en leren.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *