De plenaire opening van de managementconferentie van het Consortium voor Innovatie (CvI) werd via een flash mob door leerlingen verricht.
Daarna was het de beurt aan drie keynotesprekers die elk in 18 minuten hun boodschap mochten verkondigen. Ik zou op deze plek kunnen volstaan met een verwijzing naar Jef van de Hurk, die al heeft geblogd over deze bijdragen. Ik wil echter ook eigen accenten leggen.
De eerste spreker was Ad Verbruggen (Beter Onderwijs Nederland), een bekend criticaster van competentiegericht onderwijs dat hij overigens steevast 'competentieleren' noemde. Verbruggen hoopte dat er een frisse wind ging waaien door het MBO. Hij vond het van lef getuigen dat de organisatie hem als criticus van het middelbaar beroepsonderwijs had uitgenodigd en zag dit als een bevestiging dat hij toch geen onzin verkocht. Zijn tweede flauwe opmerking was de vraag aan de aanwezigen wie er zelf les gaf. Het thema van de conferentie was volgens Verbruggen immers "de docent als eigenaar van het onderwijsproces". Uiteraard gingen in de zaal weinig handen de lucht in. Deze conferentie is immers niet bedoeld voor docenten. Dit is net zo iets als op een herenzitting in Kerkrade vragen of er vrouwen in de zaal zitten. Verbruggen zocht overduidelijk naar een bevestiging van zijn eigen 'gelijk'.
Verbruggen plaatste zijn kritiek op het middelbaar beroepsonderwijs op een wat warrige manier in het kader van een bredere maatschappijkritiek. Hij hekelde de vervreemding in de samenleving, die volgens hem een gevolg is van een neo-liberale revolutie met de 'vrije markt' en deregulering als eigenschappen. Verbruggen pleitte voor het Rijnlandse model -in plaats van het Angelsaksische model- waarin het onderhouden van het sociale kapitaal en beroepseer een belangrijke rol spelen. Docenten moeten dus weer trots zijn op hun werk, en een grote mate van autonomie hebben om met hun professionele bagage hun vak vorm en inhoud te geven.
Verbruggen stelde daarbij dat beroepseer docenten ook verplicht om hun professie te onderhouden. Zij zijn daar dus zelf verantwoordelijk voor. Daarnaast verzette hij zich tegen de grote mate van autonomie van schoolorganisaties ("democratische verantwoordelijkheid is belangrijk"), en pleitte hij voor goede lerarenopleidingen en een leven lang leren voor docenten. Als docent moet je je vakgebied beheersen. Daarnaast moet je vrijheid hebben om dat in te vullen, en achteraf verantwoordelijkheid af leggen. Schoolorganisaties moeten docenten daartoe faciliteren.
Ad Verbruggen stipte veel aan, maar had zich m.i. beter kunnen focussen op enkele kernelementen. Ik had het gevoel dat hij nogal moeite had met het format. Zijn pleidooi voor meer aandacht voor sociaal kapitaal en beroepseer deel ik overigens, al vraag ik me af of er geen alternatief moet komen voor het Rijnlandse model met z'n corporatisme. De zelfverantwoordelijkheid voor docenten om hun vakgebied bij te houden, vind ik ook belangrijk. Ik vermoed overigens dat menig BON-volgeling zich niet bewust is van de gevolgen van dit pleidooi…..
Verbruggen ging tenslotte ook nog in op het belang van het vak, en onderwijs dat is ingericht op basis van vakkenstructuren. Hij stelde dat dit bij 'competentieleren' verwaarloosd wordt. Vaardigheden komen dan los te staan van vakmatigheid, beweerde Verbruggen. Ik geloof daar niet in, al sluit ik niet dat dat zeker in de begintijd van competentiegericht onderwijs er soms eenzijdig is gekeken naar zaken als kunnen samenwerken en jezelf presenteren.
Spreker twee was Olaf McDaniel. Hij doet onderzoek in opdracht van de MBO Raad naar de kracht in de professie van de docent. Sommige MBO-instellingen verplichten hun docenten schijnbaar hier aan mee te doen (hoezo autonomie?). Op basis van dit onderzoek concludeert McDaniel dat de kwaliteit van het onderwijs voor 67% bepaald wordt door de kwaliteit van de interactie tussen onderwijsgevende en leerlingen. Verder constateert hij dat docenten, in vergelijking met andere professionals, niet altijd voldoen aan criteria voor professionals.
In zijn onderzoek vormt de Wet BIO een belangrijk kader. Zeven clusters van deze niet-normatieve wet (zie dia 3) worden onderzocht via een self assessment. In dit ontwikkelassessment wordt gekeken naar het zelfbeeld van docenten, en naar hun ambitie voor de komende tijd (om zich te ontwikkelen op het gebied van die clusters). Aangezien de Wet BIO geen normen bevat, heeft McDaniel zelf vijf niveaus van competent zijn onderscheiden.
Enkele voorlopige conclusies uit zijn onderzoek zijn:
- 17% van de docenten vodoet volgens eigen zeggen aan de wet BIO.
- Docenten die kort in dienst zijn hebben veel ambitie, docenten die langer in dienst zijn hebben een geringer ambitieniveau.
- Hoe langer docenten in dienst zijn, des te minder geneigd zijn zij om te innoveren, maar vooral routinematig te werk gaan.
Olaf McDaniel stelde ook dat de bestaande manier van scholing zich vooral richt op het versterken van de sterke kanten van een docent, niet op het bestrijden van hun tekorten. McDaniel constateert dat de ontwikkeling van de professionaliteit complex is. De manager speelt volgens hem een belangrijke rol bij die ontwikkeling. Hij constateerde dat de docent inderdaad eigenaar moet zijn van het onderwijsproces, maar dat de professionaliteit van docenten dan wel verbeterd moet worden.
Deze tweede spreker schetste wat mij betreft dus een somber beeld van de professionaliteit van docenten, ook al onderstreepte hij wel de aanwezige potentie hiervan in het onderwijs. Opvallend in deze discussie is m.i. dat de ontwikkeling van het toenemende aantal (senior) instructeurs binnen het MBO (ten koste van docenten) in relatie tot professionaliteit van onderwijsgevenden, niet werd belicht. Tijdens zijn betoog deelde McDaniel overigens wat gemakkelijk enkele snieren uit naar Verbruggen, die geen gelegenheid had hier op te reageren. De dia's, die hij gebruikte, waren achter in de enorme zaal niet te lezen. Maar gelukkig staan ze ook online.
De spreker die mij het meeste aansprak, was Matthieu Weggeman. Dat komt door zijn unieke combinatie van een stijl met veel humor en anekdotes, gekoppeld aan een inhoudelijke boodschap. Volgens Weggeman is de docent eigenaar van het onderwijsproces mits de school over een collectieve ambitie beschikt, en de docent pedagogisch, dididactisch en vakinhoudelijk goed is in z'n vak. Weggeman gebruikte het begrip 'Flow' van Mihaly Csikszentmihalyi om het belang te benadrukken dat docenten maximaal productief en maximaal tevreden met hun werk moeten zijn (zie dia 3 van onderstaande presentatie). 'Flow' uit zich volgens Weggeman o.a. verschijnsel dat mensen niet meer echt letten op hun uiterlijk.
Hij benadrukte dat managers betekenis moeten schetsen voor docenten. Gedeelde waarden zijn namelijk essentieel voor de collectieve ambitie. Binnen het MBO moet dat niet moeilijk zijn, gezien de maatschappelijke opdracht van deze onderwijssector, stelde Weggeman. Bovendien leven wij in een advanced economy waarbinnen de de behoeften van piramide Maslow nagenoeg allemaal gerealiseerd. Alle gelegenheid, dus, om ons te richten zelfactualisatie, zelfverwerkelijking.
De vraag die ik hierbij heb, is: kun je docenten wel afrekenen op zaken als rendement of terugdringen van het voortijdig schoolverlaten? Wellicht wel als McDaniel gelijk heeft dat de kwaliteit van het onderwijs voor een zeer groot deel afhankelijk is van de kwaliteit van de interactie tussen lerenden en onderwijsgevenden.
Docenten moeten dus inderdaad meer eigenaar worden van hun eigen onderwijs. Meer autonomie krijgen ten aanzien van hoe zij het primair proces willen inrichten. Voorwaarde hiervoor is wel dat de docent professioneel is (vakinhoudelijk, didactisch en pedagogisch), en zelfverantwoordelijkheid neemt voor die professionaliteit.
En juist daar ontbreekt het vaak aan.
De professionele ontwikkeling van docenten zou wat mij betreft dus prioriteit nummer 1 moeten krijgen. De collectieve ambitie van het onderwijs zou daarbij het fundament moeten vormen. En volgens mij wordt juist daar veel te weinig de dialoog over gevoerd binnen het onderwijs. Tenslotte is een attitude om een leven lang te willen leren en ontwikkelen ook cruciaal hiervoor. Leidinggevenden zouden juist daarop moeten sturen.
Deze kwestie heb ik ook terug zien komen tijdens de diverse workshops van Gilde Opleidingen, die ik heb bijgewoond. De thematiek van de drie keynotes sloot dan ook uitstekend aan op het thema 'de teammanager als spil in de organisatie'.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
In reactie op het onderzoek van Olaf McDaniel. Op een van de deelnemende ROC’s maakte ik mee dat een lang van te voren geplande studiemiddag (van 16:00 tot 20:00, na lestijd uiteraard), die zou gaan over de koppeling tussen POP’s en teamplannen, gedomineerd werd door het verplichte onderzoek van McDaniel.
Waar een gesprek zou plaatsvinden tussen docenten en teamleider over het concept-teamplan, taken en rollen, en de verbinding met de persoonlijke ontwikkeling van docenten, daar werd eerst een half uur gediscussieerd over noodzaak van de verplichte vragenlijst, waar noch de teamleider, nog de docenten om gevraagd had.
De studiemiddag werd ingekort met een half uur om de docenten de gelegenheid te geven de vragenlijst in te vullen. Dit was verplicht, en kon alleen die dag, of eventueel de volgende (maar ook dan buiten lestijd uiteraard). De meeste docenten hadden meer dan dat halve uur nodig. Ik zal de opmerkingen die gemaakt werden niet herhalen.
Als onderzoeker van het proces waarbij een langetermijnstrategie werd ontwikkeld om persoonlijke- en teamontwikkeling bij elkaar te brengen, zag ik een belangrijke tussenstap de mist in gaan. De afstand tussen docenten en teamleider en overig management, die langzamerhand kleiner was geworden, werd in een klap weer flink groter. De voorzichtige dialoog werd weer een discussie: business as usual, en voor docenten het zoveelste bewijs dat ‘zij van het management’ zich niet drukmaken om wat dit soort acties voor docenten betekent.
Ik zal mijn commentaar op de methodologische aspecten van de vragenlijst dan nog voor me houden. Waar het me hier om gaat is dat ik het een gotspe vindt dat de heer McDaniel nog het woord ‘eigenaarschap’ in de mond durft te nemen. Ik hoor het graag van hem als er een docent is die blij was/is met zijn onderzoek en de uitkomsten daarvan.
@HartgerWassink: een vervelende ervaring die illustreert dat er vaak nog een kloof is tussen woorden en daden. Jij hebt mijn opmerking “Sommige MBO-instellingen verplichten hun docenten schijnbaar hier aan mee te doen (hoezo autonomie?).” nader toegelicht.
Als ik het zo teruglees is het misschien wat scherp gesteld. Liever speel ik in discussies over (wetenschappelijk) onderzoek niet op de man. Maar als ik terugdenk aan de reacties van docenten is het misschien nog niet scherp genoeg. Het gaat al zo vaak over docenten, zonder dat je ze zelf terughoort in de discussie.