Open Learning: Reusable Learning (#in #oeb11)

Hoe kun je content delen en hergebruiken? Deze vraag stond centraal tijdens deze tweede workshop van de Online Educa Berlijn. Na een introductie door de voorzitter (die o.a. een kort internationaal overzicht gaf van diverse projecten) ging Alejandro Armellini van de universiteit van Leicester in op het ontwerpen van content voor openheid.

In Leicester heeft men via Carpe Diem-initiatief een leerontwerpproces ontwikkeld (www.le.ac.uk/carpediem). In dit tweedaagse proces (exclusief een halve dag als terugkombijeenkomst) wordt o.a. een blauwdruk voor een cursus ontwikkeld, een storyboard, e-tivities en een actieplan. Gebruikers starten bij het ontwerp vaak met content. In een alternatieve aanpak start men met leerresultaten, assessment (formatief en summatief), e-tivities die structuur en begeleiding geven, en daarna pas met content.

Daarbij focust men op reeds ontwikkelde content (tekst, audio, video). Zij geven daarbij ook suggesties voor leerpaden.
Men analyseert welke content in welke formats aanwezig zijn. Moet je wel zelf ontwikkelen? Of kun je materialen ook bewerken en hergebruiken? Used as is of repurposed? Via het CORRE quality and evaluation proces wordt geanalyseerd of content bruikbaar is. Bewijsmateriaal, evidence, is daarbij van groot belang. Via de DORRE-aanpak wordt OER materiaal ontwikkeld (Design for Openness Reuse and Repurpose and Evidence). Zij hebben ook een copyright officer die voor docenten uitzoekt of content mag worden hergebruikt.

Op http://tinyurl.com/bdra-educa2011 vind je de presentatie met de verwijzingen naar deze systematische aanpak.

Waarom zou je leermaterialen hergebruiken? Daar ging de tweede spreker, Gordon Tarzwell, op in. Hij stelde dat veel OER helemaal niet hergebruikt worden. Volgens hem zouden we studenten vooral moeten verwijzen naar bestaande OER. We hoeven content niet persé in eigen programma’s te integeren. We moeten dan wel dat leren erkennen via prior learning assessment and recognition. Volgens Tarzwell scheelt deze aanpak alle partijen tijd en geld.

Methoden zijn:
1) Creditbank. Dit initiatief werkt met standaardcriteria en een aanpak voor kwaliteitszorg. Daarbinnen wordt o.a. naar de kwaliteit van de content gekeken, naar de kwalificaties van de ontwikkelaar, de beoordelingsmethoden, en de evaluaties van het gevolgde programma. Een intensief proces.
2) Portfolio proces. Studenten krijgen de opdracht om bewijsmateriaal te verzamelen voor leeruitkomsten van een cursus/programma. Studenten krijgen vaak de helft van het aantal studiepunten erkend. Een interview met de student is een essentieel onderdeel van de beoordeling. Volgens Tarzwell is betrouwbaarheid van beoordelingen altijd een issue. Niet alleen bij deze manier van beoordelen.
3) Challenge exams. Studenten bestuderen materialen van derden en maken dan vervolgens een assessment bij de instelling. Doordat deze examens vaak kunnen worden gebruikt, kunnen de kosten ervan laag worden gehouden (150 dollar) en toch kostendekkend zijn.

De instelling van Tarzwell hoeft niet naar aanwezigheid van studenten te kijken, maar alleen naar de uiteindelijke beoordelingen. Steeds meer instituties accepteren deze manier van beoordelen. Wel blijkt dat beoordelingen cultureel gebonden zijn.

Bernd Remmele ging in op het succes van OER, en op ‘open degrees’ als een alternatieve manier van diplomering vormen.

Volgens Remmele is in de loop der jaren meer scepsis gekomen op het gebied van OER. Ze blijken namelijk moeilijk bruikbaar. In vergelijking met open source software is er bij OER geen sprake van één centrale communicatiestructuur of van een ‘commons-based peer production’: iedereen ontwikkelt verder aan kleine, afgebakende taken die OSS verbeteren. OER zijn vaak lastig te vinden. Ze zijn vaak voor specifieke doeleinden ontwikkeld.

Open source software kent, in tegenstelling tot OER, een gemeenschappelijke taal. De beoordeling van kwaliteit van OER is ook veel complexer en minder eenduidig dan OSS. Ook kent OSS klantgerichte services die OSS betaalbaar maken. Dat is bij OER ook nauwelijks het geval.

Volgens Remmele is OER geschikt voor zelfgeorganiseerd en non-formeel leren. Op een gegeven moment willen mensen het geleerde echter formaliseren, bijvoorbeeld vanuit carrière oogpunt. Dan heb je wel een competentie- en beoordelingsraamwerk nodig. Volwassenen zijn ook bereid om te betalen voor geaccrediteerde beoordelingen. Aangezien het veelal werkende volwassenen betreft, moeten deze beoordelingen dan wel gericht zijn op competenties en performance.

Tijdens de discussie werd o.a. heel duidelijk dat instituten OER vooral gebruiken voor marketingdoeleinden. Wellicht is dat ook de reden dat OER relatief weinig worden hergebruikt. Anderzijds impliceert dit de mogelijkheid ommarketingmiddelen in te zetten voor de ontwikkeling van OER.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *