Ontwerpcriteria bij de vormgeving van blended learning

Ik heb regelmatig geschreven dat je bij de vormgeving van blended learning verschillende keuzes kunt maken. Ook heb ik aangegeven welke variabelen oftewel ontwerpcriteria ten grondslag liggen aan deze modellen voor blended learning. Maar ik ben volgens mij nog nooit uitgebreid ingegaan op de overwegingen bij deze ontwerpcriteria. Dat wil ik in deze blogpost doen.


Blended learning is de mengvorm van face-to-face en online onderwijs- en leeractiviteiten, leermaterialen en tools. Beide soorten activiteiten maken een substantieel onderdeel (minimaal 30%, maximaal 80%) uit van het opleiden en versterken elkaar.

Blended learning kan verschillende vormen hebben. Ik onderscheid elf ideaal typische modellen, waarop varianten mogelijk zijn.

Ik onderscheid de volgende variabelen, ontwerpcriteria, die ten grondslag liggen aan de keuze voor een bepaald model:

  1. Waar wil je online leren inzetten (school – elders)?
  2. In welke mate wordt ICT gebruikt voor leren (30-80%)?
  3. Hoeveel zelfsturing wil en kun je lerenden geven over hun eigen leren?
  4. Wil je vooral individueel leren of ook samenwerkend leren (gezamenlijke doelen, wederzijdse afhankelijkheid) mogelijk maken?
  5. Wil je ICT ook gebruiken voor begeleiding of liever niet?
  6. Voor welk type leeractiviteiten wil je ICT gebruiken?
  7. Wil je synchroon of asynchroon online leren toepassen?
  8. Welke leertechnologieën wil je inzetten?
  9. Wil je werkplek leren geïntegreerd of separaat aan bod laten komen binnen je model voor blended learning?

Welke overwegingen kun je hebben, bij het maken van keuzes ten aanzien van die ontwerpcriteria?

Waar wil je online leren inzetten (school – elders)?

Het ligt erg voor de hand on lerenden in eigen tempo, eigen tijd en plaatsonafhankelijk online te laten leren. Toch kun je goede redenen hebben om lerenden op school online te laten leren. Bovendien blijkt uit een Amerikaanse studie dat je leertechnologie het beste selectief tijdens bijeenkomsten kunt inzetten (de telefoontas kan daarbij weer zeer behulpzaam zijn). Op school kan dus ook in eigen tijd en tempo leren impliceren, maar niet of in beperkte mate tijdens de les.

Overwegingen bij dit ontwerpcriterium zijn dan:

  • Als sprake is van een goede en logische samenhang tussen wat je doet tijdens bijeenkomsten en online leren, dan kun je online leren ook elders inzetten. Online leren is dan logisch en betekenisvol voor lerenden. Ze begrijpen de noodzaak ervan.
  • Als lerenden over de noodzakelijke faciliteiten beschikken om tijd- en plaatsonafhankelijk te leren (internetverbinding, een rustige studieplek, noodzakelijke ‘devices’), dan kun je online leren ‘elders’ inzetten.
  • Als je op school niet beschikt over stabiele en betrouwbare technologie en over ruimtes waar lerenden rustig kunnen leren, dan wordt online leren op school lastiger.
  • Als lerenden hun eigen leren in voldoende mate kunnen reguleren, dan kun je hen eerder elders online laten leren. Online leren doet namelijk een groter beroep op zelfregulatie dan face-to-face leren. Uiteraard kun je zelfregulatie ook bevorderen.
  • Als je beschikt over goede monitoringtools dan kun je lerenden eerder elders online laten leren. Je hebt dan immers meer zicht op wat lerenden aan online leren doen. Je kunt daar vervolgens op inspelen. Docenten moeten uiteraard ook bereid en in staat zijn om online leren te monitoren en deze data te gebruiken bij de begeleiding van lerenden.
  • De visie van de instelling of opleiding kan zijn dat leren vooral op school plaatsvindt. Denk aan de ‘huiswerkvrije’ scholen.
  • Het kan zijn dat je bepaalde technologieën wilt inzetten voor online leren, waar lerenden elders niet over beschikken. Ik denk bijvoorbeeld aan simulatoren of aan geavanceerde ‘mixed reality’ toepassingen zoals de Hololens. In die gevallen zal online leren relatief vaak ‘op school’ plaatsvinden.
  • Als het ingewikkeld of zelfs onmogelijk is elkaar fysiek te ontmoeten, dan zul je meer elders online leren.

In welke mate wordt ICT gebruikt voor leren (30-80%)?

Hierbij moet je er onder meer voor waken dat je de studielast niet gaat verzwaren. We zijn geneigd om online leeractiviteiten toe te voegen aan het face-to-face onderwijs. En het face-to-face onderwijs niet anders in te richten. De kans is groot dat dit leidt tot een grotere studielast, en ook tot een hogere werkdruk voor docenten. Dat is bijvoorbeeld het geval als je kennisclips gebruikt, naast instructielessen of hoorcolleges.

Overwegingen bij dit ontwerpcriterium zijn dan:

  • Past veel online leren bij jullie visie op onderwijs, of juist niet.
  • Als lerenden hun eigen leren in voldoende mate kunnen reguleren, dan kun je hen eerder meer online laten leren.
  • Als lerenden en/of docenten een negatieve attitude hebben ten aanzien van online leren (of een grote psychologische afstand ervaren), dan moet je terughoudend zijn in het grootschalig inzetten van online leren. Werk dan eerst aan die attitude.
  • Hetzelfde geldt voor de deskundigheid van lerenden en/of docenten om gebruik te kunnen maken van leertechnologie voor leren en doceren.
  • De aard van het onderwijs is van invloed op mate waarin je online leren kunt inzetten. Als lerenden veel beroepsvaardigheden moeten oefenen (bijvoorbeeld met een machine werken), dan zul je minder online leren toepassen. Nota bene: sociale en communicatieve vaardigheden kun je ook steeds beter online trainen.
  • Als je voor bepaalde leerinhouden beschikt over reeds ontwikkelde online leermaterialen en toepassingen, dan kun je meer online leren toepassen. Anderzijds geldt ook dat, indien alleen zeer dure online toepassingen beschikbaar zijn, je minder online leren kunt inzetten.
  • Naarmate je lerenden meer flexibel wilt laten leren (tijd, plaats, niveau, tempo, inhoud), dan zul je meer online leren toepassen.
  • Als het ingewikkeld of zelfs onmogelijk is elkaar fysiek te ontmoeten, dan zul je meer online leren inzetten.

Hoeveel zelfsturing wil en kun je lerenden geven over hun eigen leren?

  • Kunnen lerenden veel zelfsturing aan, of (nog) niet?
  • Welke vormen van zelfsturing passen bij je visie op onderwijs en leren?
  • Leent de inhoud van het leren zich voor het maken van eigen keuzes of zijn er veel verplichte leerdoelen die keuzevrijheid (en daarmee zelfsturing) beperken?

Wil je vooral individueel leren of ook samenwerkend leren (gezamenlijke doelen, wederzijdse afhankelijkheid) mogelijk maken?

  • Hebben lerenden voldoende voorkennis om aan samenwerkend leren te doen?
  • Leent de inhoud van het onderwijs zich voor samenwerkend leren?
  • Zijn lerenden in staat om met elkaar samen te leren?
  • Of is leren (online te) samenwerken juist een belangrijk doel?
  • Beschik je over goede technologieën voor samenwerkend leren, of zijn de beschikbare technologieën vooral bedoeld voor individueel en interactief leren (geen gezamenlijke doelen, wel leren via interactie)?

Wil je ICT ook gebruiken voor begeleiding of liever niet?

  • Het kan zijn dat leidinggevenden, docenten en lerenden een sterke overtuiging hebben dat je elkaar letterlijk in de ogen moet kunnen kijken, wil je effectief kunnen begeleiden. Je zult dan eerst deze overtuiging moeten beïnvloeden, voordat je ICT ook kunt gebruiken voor het begeleiden (want dat is wel degelijk mogelijk).
  • Leent de inhoud van de begeleiding zich voor online begeleiden? Sommige gesprekken wil je bij voorkeur weer niet online voeren.
  • Beschik je over goede technologieën voor online begeleiden of niet? Deze technologieën zijn vooral gericht op synchroon interactie en het kunnen monitoren van lerenden.

Voor welk type leeractiviteiten wil je ICT gebruiken?

Je kunt online leren voor verschillende onderdelen van je leerproces inzetten:

  • Instructie (bijvoorbeeld kennisclips in combinatie met een quiz, interactieve content, gebruik virtual classroom, tekst annoteren en in werkcollege bespreken).
  • Oefenen en testen (o.a. quiz, student response systeem, adaptieve leermaterialen).
  • Begeleiden.
  • Beoordelen.
  • Reflectie (o.a. e-portfolio).

De keuzes die je op dit terrein maakt, worden sterk beïnvloed door overwegingen die ik al eerder heb beschreven (je onderwijsvisie en didactische concept, beschikbare technologieën, etc). Maak in elk geval doordachte keuzes, en kijk daarbij ook naar wat we weten over effectief leren.

Wil je synchroon of asynchroon online leren toepassen?

We hebben steeds meer mogelijkheden om ook synchroon online leren in te zetten. Denk in elk geval ook goed na over het ontwerp van deze sessies. Overwegingen bij de inzet zijn:

  • Wil je plaatsonafhankelijk leren, maar wil je wel dat mensen elkaar ‘ontmoeten’, dan is synchroon online leren een goede mogelijkheid. Kun je bijvoorbeeld wel op het zelfde tijdstip bij elkaar komen, maar niet op dezelfde plaats? Bijvoorbeeld online sessies tussen bijeenkomsten door.
  • Wil je experts van buiten je onderwijs betrekken bij je onderwijs? Dan is synchroon online leren een optie (mensen van buiten het onderwijs zijn vaak lastiger in staat naar school te komen).
  • Kunnen betrokkenen elkaar niet fysiek ontmoeten, en is directe interactie en feedback van belang? Dan is synchroon online leren een optie.
  • Ervaren lerenden bij online leren een grote psychologische afstand? Wissel asynchroon online leren dan af met synchroon online leren.

Welke leertechnologieën wil je in zetten?

  • Welke online leeractiviteiten wil je waarom inzetten?
  • Over welke leertechnologieën beschik je al als instelling? Wat zijn de didactische eigenschappen van deze technologieën?
  • Wat zijn de baten van aanvullende technologieën ten opzichte van de reeds aanwezige leertechnologieën? Wegen deze baten op tegen de kosten?

Wil je werkplek leren geïntegreerd of separaat aan bod laten komen binnen je model voor blended learning?

Deze vraag is uiteraard met name in het beroepsonderwijs aan de orde. Overwegingen hierbij zijn:

  • Wil je binnen het onderwijs veel of minder aandacht besteden aan authentieke vraagstukken uit de werkomgeving van lerenden? Dat kunnen vraagstukken  van de stageplek zijn, maar ook van de werkomgeving bij BBL, duaal leren of een leven lang leren. Het kunnen nadrukkelijk ook projecten of andere opdrachten zijn die je in opdracht van bijvoorbeeld een bedrijf uitvoert.
  • Hebben lerenden de gelegenheid om in hun werkomgeving te werken aan opdrachten ‘van school’?
  • Hebben lerenden de gelegenheid om in hun werkomgeving te interacteren met docenten en andere lerenden?
  • Hoe is stage geprogrammeerd? Als lerenden fulltime stage lopen, dan heb je weinig ruimte om met je docent en andere lerenden te interacteren over opdrachten die je op de stageplek uitvoert?

Er zijn ongetwijfeld nog andere belangrijke overwegingen die ik hier niet noem. Wellicht zijn er ook andere variabelen of ontwerpcriteria van invloed op de ‘blend‘ die je kunt ontwerpen?

Heb je aanvullingen? Laat dat weten. Dan kan door hieronder commentaar te plaatsen, via mijn contactformulier of via wilfred [at] wilfredrubens.com.

Ik pas deze bijdrage dan aan, en vermeld ook van wie de aanvulling afkomstig is.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *