Online onderwijs kan leiden tot kostenbesparingen voor instellingen en lerenden. Althans, dit wordt vaak verondersteld. InsideHigherEd doet verslag van een onderzoek waaruit het tegenovergestelde blijkt.
Dit onderzoek van de WICHE Cooperative for Educational Technologies (WCET) laat zien dat de meeste onderwijsinstellingen online studenten net zo veel collegegeld vragen, of zelfs meer, als de ‘campus-studenten’. Als je additionele kosten meetelt, dan valt de rekening bij meer dan de helft van de afstandsstudenten hoger uit. Overigens vervallen ook bepaalde kosten (denk aan kosten voor het gebruik van bepaalde campusfaciliteiten).
Deze hogere kosten hebben te maken met de hogere productiekosten. Als je kijkt naar 21 componenten van een cursus (zoals onderwijsontwerp en het beoordelen) dan zijn instellingen voor negen componenten meer geld kwijt bij online leren, en bij 12 componenten ongeveer dezelfde hoeveelheid middelen.
Bij online leren heb je meer te maken met licentiekosten, met instructional designers, met meer professionalisering en met het bieden van ondersteuning aan lerenden. Bovendien worden online componenten vaak in aanvulling op face-to-faceleren aangeboden, en niet in plaats van face-to-face leren.
Veel onderwijsinstellingen willen echter de toegankelijkheid van het onderwijs vergroten via online leren, en niet de kosten verlagen. De onderzoekers concluderen ook:
If the goal is to cut costs while maintaining quality and access, we must think differently at a structural level so that quality, affordable options for students are assured
Ik herken dit beeld wel. Er worden bijvoorbeeld kennisclips ontwikkeld als extra service, maar lang niet altijd in plaats van colleges. De kosten voor leertechnologieën nemen toe naarmate het onderwijs steeds meer verschillende applicaties gebruikt. De kosten hiervoor mogen vaak niet worden doorbelast. Het ontwikkelen van blended onderwijs vergt veel expertise, en vooral ook multidisciplinaire expertise. Lerenden zouden reiskosten kunnen besparen, ware het niet dat ze een OV-kaart hebben.
Volgens mij maakt het ook nogal wat uit of het een onderwijsinstelling betreft die online leren is gaan aanbieden naast face-to-face onderwijs, of om een aanbieder die zich vanaf het begin is gaan richten op online leren. Als we kijken naar ons land dan hebben instellingen voor hoger onderwijs te maken met veel gebouwen. Als zij een deel van het onderwijs online zouden gaan aanbieden, dan komt men niet 1-2-3 af van de leegstaande gebouwen. De kosten blijven. Een instituut dat zich vanaf het begin kan richten op online leren, hoeft niet veel te investeren in stenen en cement.
Verder maakt het wat uit of je gebonden bent aan een CAO met vastgestelde functies en salarisschalen voor docenten, of bijvoorbeeld meer kunt differentiëren met docentrollen en hun vergoeding (denk aan een instructional designer, tutor, enzovoorts). Er is ook lange tijd ten onrechte gedacht dat docenten online meer lerenden kunnen begeleiden dan face-to-face, zonder dat dit ten koste gaat van kwaliteit.
Je kunt volgens mij wel kosten verlagen als je veel gebruik wilt en kunt maken van reeds ontwikkelde materialen, en je ontwikkelde materialen vaker kunt inzetten.
Tegelijkertijd moet je niet alleen kijken naar kosten, maar ook naar opbrengsten zoals het kunnen bereiken van nieuwe doelgroepen of het kunnen verbeteren van de kwaliteit van begeleiding.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie