Kennisnet heeft verleden week een publicatie uitgegeven waarin men beschrijft welke onderwijskundige keuzes scholen maken als het gaat om het vernieuwen van het onderwijs met technologie. “Food for Thought” voor Nederlandse onderwijsinstellingen.
Auteurs Frans Schouwenburg en Jannie Kappert hebben hiervoor literatuuronderzoek uitgevoerd en gesprekken gevoerd met diverse betrokkenen en met een aantal vooraanstaande onderwijsexperts zoals John Hattie, Michael Fullan en Karen Cator.
De gemaakte keuzes bleken in vier domeinen ondergebracht te kunnen worden:
- Authentiek leren: lerenden leren beter in situaties dichtbij de werkelijkheid, omdat de leerinhoud relevant is. Volgens de samenstellers is technologie hierbij niet meer weg te denken (voor communicatie, het vinden van informatie, het raadplegen van experts te raadplegen, het vastleggen van processen, het houden van overzicht en het maken van producten). Zo veel mogelijk authentiek leren is niet altijd aan te raden. Het kan te complex zijn.
- Flexibel leren: het onderwijsaanbod past beter bij wat een specifieke lerende op een specifiek moment nodig heeft. Dit heeft onder meer te maken met verschillende dimensies van gepersonaliseerd leren (tijd, plaats, niveau, tempo, inhoud).
- Inzicht in leren: leraren, lerenden en ouders volgen beter hoe en wat lerenden leren, in plaats van alleen naar resultaten te kijken. Learning analytics, formatief evalueren en digitale portfolio’s maken hier onder meer deel van uit.
- Inzet op vaardigheden: leerlingen zijn beter voorbereid op het leren, leven en werken van de toekomst, rekening houdend met de balans tussen kennis, houding en vaardigheden. Daarbij worden vaardigheden genoemd als samenwerken, problemen oplossen en digitaal geletterd zijn.
In het tweede hoofdstuk worden deze domeinen verder toegelicht. Hoofdstuk drie beschrijft mogelijkheden maar ook vragen met betrekking tot technologie. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op het Vier in balans-model dat aangeeft wat komt kijken bij een effectieve inzet van ICT in het onderwijs.
Er wordt onder meer geconstateerd dat adaptieve systemen de hooggespannen verwachtingen nog niet waar kunnen maken. Ook blijkt dat mensen zich niet altijd kunnen vinden in het gebruik van nieuwe technologie, en dat deze technologie daarom niet (optimaal) wordt gebruikt. Dat komt bijvoorbeeld voor bij learning analytics. Het onvoldoende benutten van technologische mogelijkheden vloeit ook voort uit onvoldoende expertise.
Het vierde hoofdstuk beschrijft vervolgens keuze die je kunt maken bij het gebruik van technologie voor leren. Deze keuzes hebben te maken verschillende posities die je kunt innemen op een aantal dimensies:
- Regel je de inzet van ICT in het onderwijs centraal of decentraal? Wat doe je centraal, wat decentraal? Hoe vind je een goede balans?
- Wil je innoveren op basis van datgene wat je weet dat werkt of wil je innoveren op basis van nieuwe ideeën? Een onderzoekende aanpak is bij het laatste ook van groot belang.
- Wil je sterk afhankelijk zijn van grote bedrijven, of juist zeer beperkt (waarbij je vooral gebruik maakt van open source software)?
- Hoe vind je een goede balans tussen mens (persoonlijke aandacht en begeleiding) en machine (grote afhankelijkheid van technologie en data)?
- Wil je lerenden intensief monitoren of minder intensief? Hebben lerenden ook de mogelijkheid te oefenen en te falen zonder dat dit direct voor de ‘eeuwigheid’ wordt vastgelegd?
Hoofdstuk vijf bevat aanbevelingen voor scholen die zelf aan de slag willen met onderwijsvernieuwing en ICT. De auteurs maken een onderscheid tussen oriëntatie en implementatie. Er wordt bijvoorbeeld aangeraden om te leren van ervaringen van andere scholen, maar je tevens te realiseren hoe belangrijk verschillende contexten kunnen zijn. Zo hebben rijke privéscholen meer mogelijkheden om docenten te ondersteunen dan publiek gefinancierde scholen. Het hoofdstuk sluit af met zes succesfactoren voor duurzame vernieuwing.
Na deze hoofdstukken volgen een aantal interviews met experts. Hun belangrijkste opmerkingen zijn verwerkt in de eerste vijf hoofdstukken. Maar ik raad je toch aan de individuele vraaggesprekken ook te lezen. Ze zijn verschillend, maar zeker de moeite waar. Zo verbaast John Hattie zich erover dat zijn werk zo ‘absoluut’ wordt benaderd. Verder pleit hij voor het gebruik van digitale middelen voor samen leren. Michael Fullan vindt dat we lerenden nog onvoldoende betrekken bij onderwijsvernieuwingen. Ten aanzien van gepersonaliseerd leren pleit hij juist voor verbinding met andere lerenden.
Zoals gezegd: “Food for Thought” voor Nederlandse onderwijsinstellingen. De vier domeinen vind ik redelijk herkenbaar, al kun je m.i. ook de volgende indeling hanteren:
- Leertechnologie om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren (o.a. door meer oefenen, verwerken, realistische problemen als startpunt).
- Leertechnologie om (ICT-gerelateerde) kennis en vaardigheden te ontwikkelen.
- Leertechnologie om het inzicht in het leren te vergroten en begeleiding te verbeteren.
- Leertechnologie om een leven lang leren te faciliteren (wellicht minder relevant voor primair en voortgezet onderwijs).
- Leertechnologie om flexibel leren mogelijk te maken.
- Leertechnologie om de efficiëntie van het leren en het opleiden te verbeteren.
Aan de verschillende dimensies kun je m.i. ook nog dimensies toevoegen. Zoals de mate van sturing op inhoud (docentgestuurd – lerendegestuurd) of de mate van individueel en samenwerkend leren.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie