Onderwijsinnovaties op curriculumniveau zie je in tal van landen, en in diverse verschijningsvormen terug. Volgens de OECD kun je al deze onderwijsvernieuwing in een aantal clusters onderbrengen.
Mijn oud-collega Harm Weistra attendeerde mij onlangs op de OECD bijdrage What does innovation in pedagogy look like?
De auteurs van deze uitgave menen dat de ‘nieuwe uitdagingen van deze tijd’ vragen om andere didactische aanpakken. Aangezien de kwaliteit van de docenten bepalend is voor de kwaliteit van het onderwijs, zouden docenten zich daarom moeten verdiepen in nieuwe didactische aanpakken. Om docenten heb helpen wegwijs te worden uit “the huge number of promising practices and new approaches within the innovation landscape” heeft de OECD deze publicatie geschreven.
De auteurs onderscheiden enerzijds vier actuele theoretische modellen:
- Inclusief onderwijs (inclusive education)
- Didactiek waarbij de lerende centraal staat (student-centred pedagogy)
- Activerende didactiek, actief leren (Active pedagogy)
- Cultureel relevante didactiek (Culturally relevant pedagogy)
Mijn opmerking: er zijn meer actuele theoretische modellen op het gebied van onderwijs actueel (wat je er ook van vindt).
Een de andere kant wijzen zij op een inventarisatie van maar liefst 2855 innovaties in het onderwijs. Deze enorme diversiteit leidt tot problemen bij het verbinden en opschalen van deze innovaties en het inpassen ervan in andere contexten. Daarom hebben zij deze innovaties ondergebracht in zes clusters van innovatieve didactiek:
a) Blended learning. Daarbij denk je na over het doel van klassikale bijeenkomsten en over de besteding van de tijd tijdens bijeenkomsten. Je gebruikt nieuwe technologie met als doel de mogelijkheden van de nieuwe technologie te benutten voor meer gepersonaliseerd onderwijs.
Je gebruikt bijeenkomsten om inhoud toe te passen en voor verdieping via één-op-één interacties. Volgens de samenstellers zijn er drie hoofdvormen van blended learning: flipped classroom, het lab-based model (groep leerlingen roteert tussen een schoollab en het klaslokaal voor de toepassing van inhoud via interacties) en “in class-blending”, waarbij individuele leerlingen een op maat gemaakt schema volgen, dat roteert tussen online en face-to-face onderwijs.
Mijn opmerking: de auteurs hanteren een beperkte scope. Er zijn veel meer varianten mogelijk. Daar komt bij dat blended learning niet persé gebruikt hoeft te worden om het onderwijs te verbeteren.
b) Gamification: Het gebruik van videogames in onderwijs is volgens de auteurs een belangrijke nieuwe trend. De achterliggende reden is om onderwijs leuker en boeiend te maken om zo de motivatie om te leren te versterken en de betrokkenheid te vergroten.
Mijn opmerking: dit is nogal kort door de bocht geformuleerd. Gamification heeft ook een bredere scope (onder meer authenticiteit bevorderen en interactie met leerstof faciliteren). Bovendien kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hier inmiddels minder aandacht naar uit gaat. Ook omdat een aantal principes inmiddels breder is geaccepteerd (bijvoorbeeld het werken met meerdere niveaus van moeilijkheid).
c) Computational thinking: problemen oplossen door logisch redeneren, noemen de auteurs dit. Je zou problemen moeten beredeneren zoals een computer analyses uitvoert. Volgens de auteurs vereist dit ook programmering en codering als een nieuwe vorm van geletterdheid. Je gebruikt computers ook om problemen op te lossen. Op dit terrein is nog veel te winnen, menen de auteurs. Lerenden gebruiken over het algemeen betrekkelijk weinig computers in het onderwijs, zo concluderen zij.
Mijn opmerking: het is de vraag of je computational thinking vooral kunt ontwikkelen door te programmeren, of niet ook op andere manieren. Bovendien zijn er grote verschillen in de mate waarin jongeren in diverse landen binnen het onderwijs werken met computers (en met welk doel).
d) Ervarend leren: onderzoek in een complexe wereld. Dit cluster omvat een aantal benaderingen zoals projectmatig leren, onderzoekend leren, onderwijs voor duurzame ontwikkeling, leren buiten de school of ‘service-leren’. Ervarend leren richt zich op het belang van het ontdekkingsproces en de waarde van de persoonlijke ontlenen van betekenis. Het gaat om actief en samenwerkend leren. Volgens de auteurs laat de Teaching and Learning International Survey (TALIS) van de OESO zien dat slechts ongeveer 30% van de docenten rapporteert dat ze vormen van projectmatig leren toepassen.
Mijn opmerking: het gaat hierbij, net als bij blended learning, ook om een paraplubegrip. In de jaren zeventig werd op het gebied van leren van volwassenen gepleit voor ‘ervarend leren.’ Op dit moment is dit cluster van vernieuwende aanpakken bepaald niet omstreden, als het gaat om onderwijs voor jongeren. Onder meer omdat deze aanpakken ook worden gebruikt op momenten dat andere aanpakken tot betere leeruitkomsten leiden.
e) Embodied learning: gebruik maken van creativiteit en emoties. Deze benadering verwijst naar didactische aanpakken die zich richten op de niet-mentale factoren die bij het leren een rol spelen en die het belang van het lichaam en gevoelens benadrukken. Dit brengt volgens de auteurs een belangrijke verschuiving met zich mee binnen veel onderwijssystemen die van oudsher de voorkeur geven aan abstract denken, het individu en het passief verwerven van inhoud. Embodied learning gaat uit van het idee van ‘situated cognition’ en benadrukt de cruciale rol van sociale, creatieve ervaringen en actieve betrokkenheid van studenten om kennisverwerving te bevorderen. Voorbeelden zijn design-based leren, benaderingen van bewegingsonderwijs en ‘maker education’.
Mijn opmerking: ik vraag me af of je de betreffende voorbeelden niet ook in het vorige cluster had kunnen onderbrengen (ervarend leren). Ook zie ik niet direct op welke manier ‘emoties’ een rol spelen bij ‘maker education’.
f) Multiliteracies and discussion-based teaching: Het bevorderen van kritisch denken en het stellen van vragen. Dit cluster combineert twee onderling samenhangende hoofdbenaderingen: meerdere vormen van geletterdheid en discussie-gebaseerd onderwijs. Multiliteracies richt zich op het aantal en de diversiteit van platforms en talen die leerlingen nodig hebben om geletterd te worden. Op discussies gebaseerde onderwijs gaat over kritische en culturele variabelen waarmee leerlingen actief de betekenis van teksten construeren. Denk daarbij aan de Socratische benadering.
Mijn opmerking: zie je deze benadering niet ook terug bij blended learning en ervarend leren?
Ik vind dit een lastige indeling. Het gaat om zes clusters die een verschillend karakter hebben, en ook met elkaar gecombineerd kunnen worden. Het voordeel is wel dat de clusters niet technologie-gedreven zijn. Maar missen we niet nog clusters?
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie