Mythes en misconcepties met betrekking tot video’s voor leren

Ondanks dat online video -zoals de kennisclip- steeds vaker lijkt te worden gebruikt voor leren en onderwijs, bestaan verschillende beelden over de relevantie en effectiviteit ervan.

video
Foto: geralt, Pixabay

Dankzij breedband-internet, eenvoudige camera’s of smartphones met camerafunctionaliteit, en toegankelijke videoplatforms is de populariteit van online video de laatste jaren sterk toegenomen. Volgens John Parsons komen in de praktijk van leren, opleiden en onderwijs zeven mythes en misconceptie’s vaak voor:

  1. Alle leerinhouden kunnen worden gereduceerd tot korte video’s van maximaal 2 minuten.
    Dit is niet het geval. Voor het demonstreren of uitleggen van bepaalde vaardigheden heb je meer tijd nodig. Bij een bevlogen spreker mag een video best langer zijn. Het gaat erom dat inhoud en vorm weten te boeien. Bijvoorbeeld door het gebruik van vragen of voorbeelden. Interactiviteit is belangrijker dan lengte, aldus Parsons.
  2. Je kunt volstaan met gratis video’s via YouTube.
    Je vindt inderdaad leerzame video’s op YouTube. YouTube is echter niet gratis. Let maar eens op zaken als eigenaarschap of privacy. Bij YouTube krijg je te maken met advertenties die worden toegevoegd, of aanbevelingen om andere video’s te bekijken. Wil je lerenden daar mee confronteren? Je kunt video’s wel privé maken, maar dat vraagt de nodige inspanningen. Dat betekent dat YouTube niet altijd het passende platform is voor video’s.
  3. Het gebruik van video’s is een kostbare zaak.
    Je hoeft video’s echter niet altijd op een professionele manier te produceren, met behulp van een professioneel productieteam, om tot goede resultaten te komen. Je kunt gratis of goedkoper tools en platforms gebruiken om online video’s van acceptabele kwaliteit te ontwikkelen.
    Soms is het gebruik van online video zelfs noodzakelijk. Bijvoorbeeld als het veel tijd en geld kost om de lerenden fysiek bij elkaar te krijgen.
  4. Videobestanden zijn te omvangrijk voor de interne netwerken van organisaties.
    Volgens Parsons hangt dit af van een groot aantal aspecten. Zoals het gebruik van cloud computing. Je kunt tegen een redelijke prijs ook al beschikken over aparte video platforms. Op dit moment wordt binnen het onderwijs Kaltura bijvoorbeeld gebruikt. Zelf gebruik ik een betaalde versie van Vimeo waarmee ik flexibel ben in het bepalen van de toegankelijkheid van online video’s.
  5. Online video zou niet veilig zijn.
    Parsons schrijft dat er wel degelijk extreem veilige video-trainingsystemen zijn. Hoe hogere eisen je overigens stelt aan veiligheid, des te kostbaarder een oplossing is. Het is echter de vraag of je altijd hele hoge veiligheidseisen moet stellen. Dat is uiteraard sterk afhankelijk van de aard van de video’s.
  6. Lerenden zouden geen aandacht besteden aan instructievideo’s.
    Volgens de auteur is dit alleen het geval als die video-ervaring een passieve is. Door de interactiviteit in te bouwen wordt deelname gestimuleerd. In zijn bijdrage geeft hij daar enkele voorbeelden van. Denk daarbij aan het gebruiken van vragen binnen de video, de mogelijkheid om commentaren of bronnen er aan toe te voegen of de mogelijkheid om zelf korte video’s op te nemen als reactie op een uitdaging van de docent in zijn video.
  7. Online video’s zouden minder effectief zijn dan face to face training.
    Volgens John Parsons kun je je af vragen hoe effectief face to face trainingen eigenlijk zijn. Interactieve online video’s kunnen in elk geval net zo effectief zijn als leren tijdens bijeenkomst, en ook efficiënter. De auteur vindt overigens dat een ‘blended aanpak’ de voorkeur zou moeten hebben.

Het gebruik van online video voor leren is inderdaad een stuk toegankelijker geworden. De ontwikkeling ervan hoeft niet duur te zijn. Je moet wel goed nadenken over inhoud en opzet ervan. Dit wil niet zeggen dat video’s ‘speelfilmkwaliteit’ moeten hebben. Als je de ‘;kwaliteitslat’ heel hoog legt, wordt het ontwikkelen van educatieve online video’s namelijk wel een arbeidsintensieve aangelegenheid. Bijvoorbeeld doordat je heel veel ‘takes’ nodig hebt, om een video te maken. Dan wordt de videoproductie een kostbare zaak, of leidt tot een hoge werkdruk.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *