Maak cross-over leren mogelijk binnen reguliere curricula

‘Cross-over’ is een hippe term voor een betrekkelijk nieuwe vorm van samenwerking, die ook binnen het onderwijs schoorvoetend wordt toegepast. Het past echter maar moeilijk binnen de bestaande regelgeving. Het zou doodzonde zijn als initiatieven om die reden in de kiem worden gesmoord.

Auditorium StLucas Eindhoven
Auditorium StLucas Eindhoven

We kennen al langer multidisciplinair samenwerken. Daarbij werken diverse discipline’s met elkaar samen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen. Meestal speelt dit zich binnen een organisatie of sector af. Zo zijn in een ziekenhuis artsen, verpleegkundigen en paramedici zoals fysiotherapeuten samen verantwoordelijk voor het opstellen van een behandelplan van een patiënt. In een grijs verleden heb ik daarom ooit een SURF-project mogen leiden waarin studenten geneeskunde, fysiotherapie-studenten, HBO-V-studenten en diëtisten in opleiding samen leerden hoe zij zo’n behandelplan moesten opstellen.

Op dit moment wordt ook wel eens gesproken over ‘cross-over’. Deze term wordt op het gebied van kunst en muziek gebruikt als typering van een mengeling aan stijlen. Als het gaat om samenwerking en innovatie, dan doelt men op samenwerking over de grenzen van de eigen sector heen. Pieter van Lier geeft daar enkele voorbeelden van, zoals de samenwerking tussen ICT-ers, textielontwerpers en een breibedrijf die een jurk hebben bedacht waarmee je stroom kunt opwekken om bijvoorbeeld een smartphone op te laden.

Het gaat dus in feite om het bedenken van creatieve oplossingen, waarbij je de grenzen van je eigen branche durft te overschrijden, om vraagstukken op te lossen die juist vragen om dit type oplossingen. Het zou best wel eens zo kunnen zijn dat we binnen de Vierde Industriële Revolutie steeds vaker met dergelijke vraagstukken te maken krijgen. Volgens Van Lier heeft iedereen dan een deel van de oplossing. Hij meent dat er zeven voorwaarden zijn om Cross-overs succesvol te maken. Deze ontwikkeling zou bovendien de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse ‘maakindustrie’ mogelijk kunnen verstevigen.

Gisteren had ik een bijeenkomst bij SintLucas in hun mooie, nieuwe locatie op Strijp-S te Eindhoven. Ik ben (onbezoldigd) lid van Raad van Advies van deze fraaie school. Een aantal keren per jaar komen we bij elkaar om relevante ontwikkelingen te duiden en met College van Bestuur te brainstormen over onderwerpen. We hadden het gisteren bijvoorbeeld over Creative Lab Brainport:

Binnen Creative Lab werken getalenteerde studenten in multidisciplinaire teams om praktijkervaring op te doen in het bedrijfsleven. Creatief vakmanschap, design en hightech komen in Creative Lab Brainport samen.

Creative Lab Brainport is een netwerk waarin studenten en bedrijven elkaar ontmoeten, inspireren en samenwerking aangaan. Samen worden innovatieve oplossingen gecreëerd voor de (maak)industrie. Het Creative Lab Brainport is een initiatief ontwikkeld door SintLucas in samenwerking met partners Fontys Hogescholen, Baltan Laboratories en Brainport Development.

Onderstaand filmpje maakt heel veel duidelijk. De participerende studenten worden hierbij begeleid door professionals. De diverse leden van de Raad van Advies -voor een groot deel zelf werkzaam in de creatieve industrie- waren hier erg enthousiast over, en benadrukten de betekenis van deze manier van werken voor sector en samenleving. Deze manier van werken kan ook een mooie vorm van werkend leren zijn als er voldoende ruimte is om daadwerkelijk te leren. En die indruk kreeg ik absoluut. (De tekst gaat onder de video verder).

Op dit moment nemen zeer gemotiveerde studenten vrijwillig deel aan deze projecten. De leerervaringen ‘tellen niet officieel mee’. Dat komt omdat deze manier van leren maar moeilijk past binnen de bestaande kwalificatiedossiers. Ook vindt begeleiding niet plaats door (bevoegde) docenten. De projecten zijn ook geen stage of keuzedeel. Het Ministerie van OCW kent wel experimenten met ‘cross-over kwalificaties’, maar daarbij gaat het m.i. om iets anders.

Ik vind dit een heel vreemde zaak. Binnen het hoger beroepsonderwijs wordt bijvoorbeeld steeds vaker gekeken naar leeruitkomsten die ‘leerwegonafhankelijk’ behaald kunnen worden. In normaal Nederlands komt dit er op neer dat je kijkt waar student op een gegeven moment toe in staat is. De manier waarop de student deze expertise verworven heeft, maakt dan niets uit. Volgens mij is dit een goede richting, die erkend dat mensen op tal van manieren kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen. Daarbij is het uiteraard wel zaak om op een valide en betrouwbare manier te beoordelen of een student de ‘leeruitkomst’ heeft behaald. Ook mag het niet zo zijn dat studenten aan hun lot worden overgelaten en zelf mogen uitzoeken hoe zij het beste kunnen leren. Deze benadering -die volgens mij hoge eisen stelt aan begeleiding- houdt ook meer rekening met individuele verschillen tussen lerenden (denk aan werkervaring, talenten, en dergelijke).

Volgens mij zouden onderwijsinstellingen dergelijke manieren een plek moeten kunnen geven binnen het curriculum, zodat ‘cross-over leren’ niet voorbehouden blijft aan een beperkte groep studenten. Helaas hebben we nog steeds te maken met een overheid die denkt grip te hebben op onderwijskwaliteit als zij contacturen kunnen registeren, en kunnen afvinken of studenten kerntaken en werkprocessen kunnen uitvoeren. Zo moet een ambulant objectleider -de nieuwe naam voor schoonmaker- over kennis van vlekverwijdering beschikken (check…). Verder kijkt men liever naar diploma’s van docenten, dan naar kunde wat betreft instrueren en begeleiden (ook docenten kunnen zich op verschillende manieren kwalificeren, en niet alleen via ‘formeel leren’).

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *