Volledig online leren heeft dikwijls beperkingen. Onderwijs en opleiden worden er weliswaar toegankelijker door, maar vaak niet kwalitatief beter. Biedt de combinatie met een bootcamp een oplossing?
Harm Weistra attendeerde me de afgelopen week op de bijdrage Education technology meets its limits van Ryan Craig (directeur van een investeerder). Craig schrijft hierin dat het hoger onderwijs de aanvankelijke hooggespannen verwachtingen met betrekking tot online leren niet heeft waargemaakt. Aan de eerste generatie online cursussen namen namelijk geen grote groepen studenten deel. Bovendien waren deze cursussen vooral een vertaling van traditionele cursussen (materiaal lezen, discussiëren, opdrachten inleveren).
Vervolgens kwamen de massive open online courses. Deze wisten weliswaar grote groepen lerenden aan te trekken, maar hun ‘completion rates’ waren bedroevend. Bovendien was het verdienmodel niet duurzaam. Vandaar dat MOOC-aanbieders als Udacity en Coursera niet-vrij toegankelijke programma’s aanbieden (o.a. in opdracht van bedrijven).
Volgens Craig heeft de ‘online education revolution’ onderwijs alleen meer toegankelijk gemaakt, maar niet geleid tot betere kwaliteit of resultaten. De ‘completion rates’ blijven laag en er worden vraagtekens geplaatst bij de ‘return on investment’. Ook wijst hij er op dat belangrijke werkgevers die samenwerken met Udacity toch niet genegen zijn om deelnemers aan nanodegreeprogramma’s een baan aan te bieden.
The lesson Udacity, Coursera and others are learning is that developing skills-based online courses and credentials is the easy part. The hard part is getting employers to pay attention.
Volgens Ryan Craig kenmerken succesvolle programma’s zich doordat ze intensief zijn (denk aan bootcamps). Die garantie heb je volgens hem niet bij asynchrone online programma’s. Bovendien waarderen veel werkgevers vooral fysieke nabijheid.
Het MIT is daarom begonnen met het verrijken van MOOCs met een fysieke bootcamp van een week. Na afloop van een MOOC over ondernemerschap heeft de docent aan deelnemers, die de MOOC hadden afgerond, gevraagd wie bereid was om $ 6.000 te betalen om deel te nemen aan een bootcamp waarin men in één week tijd een bedrijf ging opzetten. Zevenenveertig deelnemers bleken daartoe bereid. Deze bootcamp kenmerkte zich door:
- Een betekenisvol doel (een nieuw bedrijf starten).
- Zeer intensief (deelnemers sliepen in totaal maar 10 uur gedurende een week).
- Actief leren in teams.
- Betrokkenheid van werkgevers (die de uitkomsten jureerden).
MIT breidt MOOCs nu vaker uit met bootcamps, met goede resultaten. Graig stelt:
When a school as digitally savvy as MIT recognizes that digital delivery of postsecondary education has its limits, it’s worth paying attention. While online delivery can make a text-based asynchronous degree program even more convenient, it’s not doing much to address the skills gap manifested by millions of unfilled jobs, unhappy employers and underemployed college graduates.
Ryan Graig heeft een prikkelend artikel geschreven waarin hij illustreert dat online leren vaak beperkingen heeft. Dat heeft voor een groot deel te maken met de didactische opzet van online leren. Ik heb daar al vaker over geschreven.
Persoonlijk ben ik groot voorstander van een mix van online en face-to-face leren. Deze bijeenkomsten -die een heel verschillend karakter hebben- bieden structuur aan lerenden en bevorderen de intensiteit. Als je echt wilt leren, zul je inderdaad hard moeten werken. Tegelijkertijd kun je ook de kwaliteit van online leren zelf verbeteren. Bijvoorbeeld door
- online live sessies in te plannen (deze bieden ook structuur),
- niet alleen aantrekkelijke en kwalitatief goede materialen beschikbaar te stellen, maar ook te zorgen voor begeleiding door een docent en interactie met andere lerenden (Garisson en Anderson benadrukten in 2003 het belang van cognitive presence, teacher presence en social presence),
- lerenden te laten interacteren met materialen zodat zij onder meer kunnen checken of zij het geleerde hebben begrepen,
- uit te gaan van realistische vraagstukken,
- te werken met mijlpalen en deadlines die lerenden eveneens structuur bieden.
Ik ben het overigens niet op alle gebieden eens met Graig. Hij houdt er bijvoorbeeld geen rekening mee dat deelnemers aan MOOCs vaak niet eens de intentie hebben om een MOOC af te ronden. Je kunt MOOCs niet vergelijken met gewone cursussen, waardoor ‘completion rates’ niet zo maar gebruikt kunnen worden als graadmeter voor succes.
Bovendien heb ik nooit geloofd dat je als docent op een goede manier grote groepen studenten kunt begeleiden. Er is ook bij online leren sprake van een bandbreedte aan wat je aan kunt. David Wiley heeft dit ook het ‘teacher bandwith problem‘ genoemd. Technologische ontwikkelingen zoals artificiële intelligentie kunnen dit probleem wellicht verhelpen indien bijvoorbeeld chatbots in staat zijn veel vragen van lerenden te beantwoorden.
Ik vind het ook twijfelachtig om het feit dat veel deelnemers aan nanodegreeprogramma’s geen baan aangeboden krijgen, te wijten aan de veronderstelde perceptie van werkgevers ten aanzien van die programma’s. Waarschijnlijk spelen hier veel factoren een rol.
Verder zijn de bootcamps van MIT natuurlijk voor de grote meerderheid van deelnemers niet weggelegd. Een bedrag van $ 6.000 voor een week maakt onderwijs volstrekt ontoegankelijk. Investeerder Graig lijkt dat geen probleem te vinden.
Bovendien verbaast het me altijd dat mensen er prat op gaan in een week maar tien uur geslapen te hebben. Dat is ongezond en neigt naar intensieve menshouderij.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie