Knelpunten bij het gebruik van portfolio´s: grote knelpunten, kleine knelpunten

De laatste dagen ben ik aan de slag geweest met een paper over knelpunten bij het gebruik van portfolio´s. Dit paper hoop ik eind oktober te presenteren tijdens een internationaal ePortfolio congres in Cambridge (het voorstel is geaccepteerd). Het is me opgevallen dat de meeste auteurs, als men rept over knelpunten, geen onderscheid maken tussen problemen met veel en geringe impact.

In een knelpuntenanalyse bij de Universiteit Utrecht doen Heinze Oost en ik dat wel. Sommige knelpunten hebben veel impact op de acceptatie van het portfolio, andere hebben een veel geringere invloed op de adoptie ervan. Dat heeft ook gevolgen voor de manier waarop je -beleidsmatig- interventies pleegt.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

2 reacties

  1. Beste Wilfred,
    In eerste instantie was ik zeer benieuwd naar de uitkomsten van jullie knelpuntenanalyse m.b.t. de invoering en het gebruik van portfolio’s aan de UU. Want er is gewoon weinig empirisch onderzoek, tenminste in het Nederlandse taalgebied. Zelf zijn wij als ROC ook bezig met de invoering van een elektronisch portfolio. Dus momenteel lees ik mij een slag in de rondte, want te lezen valt er wel veel.
    Een snelle, globale scan van de resultaten en conclusies/aanbevelingen hebben me ertoe verleidt om het onderzoek toch gedetailleerder te bestuderen.
    Kijkend naar je onderzoek vielen me een paar zaken op en moeten mij ook een paar zaken van het hart.
    Onderzoeksopzet
    Methodologisch bezien is het volgens mij van belang dat jullie een onderscheid maken tussen inhoudelijke, professionele en praktische knelpunten. Dit onderscheid laat zich goed vergelijken met het gemaakte onderscheid in resultaten van de SIG-dag NL Portfolio : doelen, leeractiviteiten leeromgeving, mensen, management en infrastructuur.
    Gelet op de functionele indeling van de portfoliomethodiek (volgen, waarborgen en stimuleren) valt me op dat waar de eerste twee vooral van belang zijn voor de instelling zelf (monitoren en beoordelen van de ontwikkeling) de laatste (leren leren en reflecteren) vooral van belang is voor de student. Maar studenten maken vervolgens geen deel uit van de respondenten. De vraag dient zich meteen aan wiens knelpunten moeten worden opgelost en voor wie het portfolio nu eigenlijk in eerste instantie bedoeld is: de instelling of de student. (zie ook hierna)
    Gelet op de functionele verschillen m.b.t. het gebruik van portfolio’s bij de domeinen van de Utrechtse opleidingen komt de relatie tussen deze verschillen en de ervaren knelpunten niet expliciet naar voren. Anders gezegd, wat voor de één (respondent als vertegenwoordiger van een domein) een groot knelpunt is, is dat voor de ander niet. Hoewel dit wordt beschreven, komen deze nuances niet terug bij de conclusies en aanbevelingen.
    Inhoudelijke kanttekeningen
    Een aantal van de geformuleerde knelpunten (vooral de eerste drie) zijn wat mij betreft zeer suggestief: “kwaliteitsverlies”, “gereduceerd tot academische vaardigheden”, “risico dat de student bepaalde vaardigheden toch niet beheerst”. Daar komt bij dat deze drie knelpunten m.i. veeleer betrekking hebben op het flexibele en vraaggestuurde onderwijsmodel en in mindere mate op het fenomeen portfolio.
    Inhoudelijke knelpunten
    Door het toekennen van studiepunten aan het portfolio om zodoende de status ervan op te krikken (de praktische oplossing van een inhoudelijk probleem?), verschuift de functie in zeer sterke mate van formatief naar summatief. Het voor de hand liggende, en van traditionele examens bekende studentgedrag zal zich navenant ontwikkelen. (Zie het rapport “Inzet van assessment” van de OU)
    Professionele knelpunten
    Door de gebrekkige expertise m.b.t. het leren reflecteren (met stip op een) zullen studentportfolio’s naar alle waarschijnlijkheid in de praktijk niet meer omvatten dan overzichten en materialen (waaronder zelfs reeds beoordeelde werkstukken). De in mijn ogen meest wezenlijk functie van het portfolio, namelijk reflectie op de eigen ontwikkeling geadstrueerd met verwijzingen naar materialen, komt dan slechts ten dele of helemaal niet uit de verf. (Tip: kijk eens op de site http://www.reflectietools.nl)
    Praktische knelpunten
    De relatie tussen het onderwijsmodel en portfolio is voor mij duidelijk in zoverre bij de UU het portfolio is geïntroduceerd om grip te houden op flexibel en vraaggestuurd onderwijs. De eerste functie is dan ook die van “toetsing van …” en de tweede die van monitoring (“kritisch volgen en bijsturen”). Gelet op het belang van de beoordelingsfunctie dat de UU verbindt aan het portfolio is het vervolgens vreemd dat het gebrek aan transparante beoordelingscriteria wordt “afgedaan” als een ondergeschikt (derde orde), praktisch knelpunt. Een knelpunt dat daarnaast blijkbaar ook niet van invloed is op de beoordelaarsbetrouwbaarheid (een professioneel knelpunt). Het ontbreken van transparante criteria veronderstelt toch minimaal een vorm van samenwerking van beoordelaars om enige objectiviteit (intersubjectiviteit) te waarborgen.
    Conclusies
    Over de knelpunten die ‘in brede kring’ als minder problematisch worden ervaren (punt 4 en 6 uit de conclusies) zullen studenten zeer waarschijnlijk een andere mening zijn toegedaan!
    Opnieuw bekruipt mij het gevoel dat de student/eigenaar het portfolio ‘krijgt’ met het doel dit toch zo secuur en volledig mogelijk ‘bij te houden’ ten behoeve van de instelling. M.a.w. (en hierbij sluit ik mij van harte aan bij de door een van de respondenten gesignaleerde “onjuiste argumentatie”): het is blijkbaar het portfolio dat als sluitstuk wordt beoordeeld en dient als legitimering van het bereikte academische niveau.
    Aanbevelingen
    Als dan de aanbeveling opduikt om het portfolio onderdeel van het curriculum te maken, te structureren aan de hand van vaardigheidsleerlijnen en in te richten met portfolio-opdrachten (in dit opzicht functioneel gezien al bijna identiek aan een ELO), ontstaat bij mij de indruk dat het portfolio vooral wordt gebruikt om de student (of meer in het bijzonder diens activiteiten) weer aan de ketting te leggen. In dat verband is tenslotte de vraag wat jullie verstaan onder een “consistent curriculum”.
    Volgens mij biedt een portfolio (het ‘bereikte curriculum’) juist een prima mogelijkheid om te kijken wat er van het ‘bedoelde curriculum’ is terechtgekomen (zie Van den Akker). Maar in plaats van een geforceerde poging om afwijkingen tussen bedoeld en bereikt curriculum te voorkomen, stel ik mij meer voor van het ‘plastische curriculum’ dat Letschert voorstelt (“Op het nanoniveau richt het leerplan zich meer op de individuele behoeften tot ontwikkeling van leerlingen, dan op het kunnen reproduceren van een op macroniveau vastgestelde, gemeenschappelijke body of knowledge. Het je leren verwonderen, het stimuleren van de verbeeldingskracht, het waarderen van het stellen van authentieke vragen aan en door kinderen, boven het geven van voorbestemde antwoorden, dat wil zeggen: antwoorden die door de leraar al gekend zijn en slechts reproductie veronderstellen, zijn kernbegrippen in het plastische curriculum.”)
    Groet

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *