De Tweede Kamer is gisteren akkoord gegaan met een motie -mede ondersteund door 'mijn' partij, waarin de regering verzocht wordt een ministeriële regeling te maken waarin wordt opgenomen dat docententeams van mbo-opleidingen instemmingsrecht krijgen over de invoering van het competentiegericht onderwijs.
Ik vraag me eerlijk gezegd langzamerhand af of onze geachte volksvertegenwoordigers wel weten waar ze mee bezig zijn. Laat ik dat illustreren aan de hand van een aantal voorbeelden.
- Binnen mijn regionaal opleidingencentrum heb je meerdere niveaus. Het ROC als geheel, sectoren, afdelingen, locaties en kernteams. Op welk niveau wordt instemmingsrecht gevraagd?
- Stel we gaan uit van kernteams. Een opleiding wordt verzorgd door meerdere kernteams. Het vormgeven van competentiegericht leren verloopt echter niet op een uniforme manier. Wat doe je als team A niet instemt en team B wel? Krijgen de leerlingen van beide teams dan ander onderwijs? En waar verschilt dat onderwijs dan in?
- Welke vraag stellen we teams? Stemt u in met competentiegericht leren? Competentiegericht leren heeft te maken met een grotere praktijkgerichtheid, integratie van kennis/vaardigheden/houdingen, meer rekening houden met datgene wat iemand al kent en kan, andere kwalificatiedossiers, een andere manier van beoordelen, enzovoorts. Waar stemt men mee in (of niet)?
- Wat zijn de gevolgen als een team niet instemt met competentiegericht onderwijs? Vallen we dan terug op de oude kwalificatiedossiers? En was men daar zo blij mee? Want je kunt m.i. niet alleen de 'oude' manier van lesgeven handhaven, maar met nieuwe leerdoelen werken. Wes Holleman geeft ook aan dat opleidingsdoelen niet door docenten vastgesteld kunnen worden. Voor een groot deel gaat competentiegericht leren daar wel over (kwalificatiedossiers).
Al met al vraag ik me af of de Tweede Kamer zich voldoende rekenschap heeft gegeven over de uitvoerbaarheid van de motie. En volgens mij is dat ook de rol van kamerleden. Het was m.i. beter geweest als de kamer zich sterk had gemaakt voor meer innovatiemiddelen, om de verdere vormgeving van kwalitatief goed competentiegericht leren mogelijk te maken.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Ten aanzien van je tweede punt lijkt me het wel duidelijk. Behorend bij een opleiding (crebo) behoort een OER. Die OER dient binnen één instelling voor een crebo hetzelfde te zijn. Wel zijn er verschillende uitvoeringsvarianten mogelijk (BOL, BBL, versneld e.d.). Op basis van die redenering kan het volgens mij niet zo zijn dat het ene kernteam wel en het andere niet met CGO wil gaan werken, omdat dan conflicterend is met de eis van het hebben van één OER voor een crebo.
Laat uiteraard onverlet dit wel een heel vreemde motie is, die veel onduidelijkheid zal veroorzaken. En dat was nu net iets waar het onderwijs niet op zit te wachten.
In de discussies over competentiegericht Onderwijs (CGO) blijven argumenten over de achterliggende visie enerzijds en de argumenten over implementatie (voorwaardelijke zaken als tijd, middelen, expertise in de scholen) anderzijds door elkaar lopen. Nu komt daar een juridisch aspect bij. Lijkt me geen goede zaak. Over het juridisch aspect moet op zeer korte termijn duidelijkheid over komen. Ik ben inderdaad benieuwd op welk niveau de docenten instemmingsrecht hebben (kan volgens mij alleen op instellingsniveau, niet op sector-, afdelings- of kernteamniveau). Welk machtsmiddel hebben de docenten als een bestuur niet akkoord gaat met de wil van de docenten. Mogen de docenten dan naar de rechter gaan? Hoe doorkruist dat de gangbare vormen van medezeggenschap? Waarom wel docenten maar niet studenten ook instemmingsrecht verlenen?
De essentie van CGO is dat studenten bekwaamheden (competenties als u wilt) verwerven die nodig zijn om een vak uit te oefenen. Die bekwaamheden (het wat) zijn geformuleerd door kenniscentra in samenwerking met het bedrijfsleven. De instemmingsvraag die de docenten gesteld moet worden gaat mijns inziens dus over het hoe (onderwijsvormen, begeleiding, assessment), niet over het wat. Het is namelijk goed mogelijk CGO aan te bieden zonder portfolio, met veel kennis, met veel externe sturing, afhankelijk van het vak en het niveau van de opleiding. Is het belangrijk voor het betreffende vak om zelfstandig te werken, dan lijkt het me logisch dat daar in de opleiding aandacht aan besteed wordt.
Kortom, de motie schept geen duidelijkheid in de discussie, en lijkt me vooralsnog onuitvoerbaar. Als er instemmingsrecht komt voor docenten, dan zou het voor mij over het hoe moeten gaan en zoveel mogelijk ingebed moeten worden in de bestaande medezeggenschapsstructuren. Ik hoop dat politieke partijen (ook mijn partij GroenLinks) opheldering kunnen verschaffen over de implicaties van de motie.