Deze week wordt de CvI-conferentie over onderwijsinnovatie, georganiseerd door het Consortium voor Innovatie (CvI), gehouden in NH Koningshof te Veldhoven. Het thema van de conferentie is durf.doe.deel. Hieronder vind je mijn impressie van de tweede en laatste dag.
Ik heb in de ochtend eerst keynotes bezocht, onder meer omdat ik zelf deze ochtend een keynote in de betreffende zaal moest verzorgen.
Sahar Yadegari (VHTO) ging aan de hand van een authentieke, fictieve, casus in op meer meisjes en vrouwen in de techniek. Waarom zijn vrouwen in ons land zo in de minderheid in de techniek (meer dan in andere landen)? Vrouwen kunnen helemaal op hun plek zijn binnen het mbo of juist niet? Wat moet je dan doen?
Meiden moeten al vroeg in aanraking komen met uitdagend technisch speelgoed.
Docenten handvatten bieden om bij alle studenten -dus nadrukkelijk ook bij meiden- zelfvertrouwen op te bouwen bij het technisch onderwijs, studenten vertrouwen te geven in het vermogen techniek te kunnen leren, en hen uit te dagen. Het bieden van handvatten kan via professionalisering.
Docenten handvatten bieden om normen te stellen en de sfeer in de klas te beïnvloeden. Bijvoorbeeld constructief en adequaat optreden bij vervelende opmerkingen. Wie zich veilig voelt, komt tot leren.
Leerwerkbedrijven zouden een sociaal veilige omgeving voor iedereen, dus ook voor vrouwen, moeten bieden. Vrouwen moeten zich vaak extra bewijzen. Ook is fulltime werken in techniek vaak de norm en vinden vrouwen geen aansluiting bij de cultuur.
Het gaat met name om het weghalen van discriminatoire factoren, en dat vereist soms een aanpak waarbij je extra aandacht geeft aan -in dit geval- vrouwen.
ChatGPT geeft overigens de volgende reactie op de vraag waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de techniek:
Sociaal-culturele normen en verwachtingen: Van jongs af aan worden meisjes vaak subtiel ontmoedigd om interesse te tonen in technische of wiskundige onderwerpen, doordat ze sociaal worden aangemoedigd om zich te richten op meer “vrouwelijke” interesses. Dit kan bijdragen aan een gebrek aan interesse in technische velden op latere leeftijd.
Onderwijs: Er kunnen verschillen zijn in de manier waarop technische vakken worden onderwezen op scholen en in het hoger onderwijs, wat kan leiden tot een lager aantal vrouwelijke studenten in deze vakken. Het kan ook zijn dat er minder rolmodellen zijn voor vrouwen in technische disciplines, wat hun interesse en motivatie om deze vakken te volgen kan verminderen. Voorbeelden zijn:
Rolmodellen: Het gebrek aan vrouwelijke docenten in technische en STEM-vakken kan bijdragen aan het probleem. Wanneer meisjes en jonge vrouwen geen docenten of professionals in het veld zien die ze als rolmodellen kunnen beschouwen, kan het moeilijker zijn voor hen om zichzelf in deze rollen te zien.
Stereotypen: Culturele stereotypen die suggereren dat jongens ‘natuurlijk beter’ zijn in technische en wiskundige onderwerpen dan meisjes kunnen van invloed zijn op de prestaties en het zelfvertrouwen van meisjes in deze vakken. Dit kan leiden tot een zelfvervullende profetie, waarbij meisjes minder geneigd zijn om technische vakken te kiezen, omdat ze geloven dat ze er niet goed in zullen zijn.
Gebrek aan steun: Als scholen en universiteiten niet voldoende middelen of ondersteuning bieden voor meisjes en vrouwen die geïnteresseerd zijn in technische vakken, kunnen deze studenten het gevoel hebben dat ze er niet bij horen of dat ze niet in staat zijn om te slagen in deze disciplines.
Curriculum: In sommige gevallen kan het curriculum zelf vooringenomen zijn ten gunste van mannelijke studenten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het materiaal voornamelijk mannelijke prestaties en bijdragen benadrukt, of als het curriculum de manieren waarop technische kennis kan worden toegepast in een reeks verschillende contexten, waaronder die welke traditioneel als ‘vrouwelijk’ worden beschouwd, niet voldoende erkent.
Werkcultuur: De technische industrie wordt vaak gezien als een ‘mannenwereld’. Dit kan leiden tot een gevoel van uitsluiting of discriminatie voor vrouwen die in deze sector werken. Ook de balans tussen werk en privéleven kan een rol spelen, aangezien technische banen vaak lange werktijden en onregelmatige schema’s vereisen, wat voor sommige vrouwen een uitdaging kan zijn, vooral als ze ook zorgtaken hebben.
Overheidsbeleid: Hoewel de Nederlandse overheid initiatieven heeft genomen om gendergelijkheid te bevorderen, kan er nog steeds een gebrek zijn aan specifieke beleidsmaatregelen gericht op het verhogen van het aantal vrouwen in technische velden.
Het is belangrijk op te merken dat deze factoren onderling met elkaar verbonden zijn en elkaar kunnen versterken. Het is dus van cruciaal belang dat er op alle niveaus actie wordt ondernomen – van individuele attitudes en onderwijspraktijken tot bedrijfscultuur en overheidsbeleid – om de genderkloof in technische velden te dichten.
Gerard Baars (directeur NRO) ging in op hoe je onderzoek kunt gebruiken voor het verbeteren van onderwijs. Hij gaf een aantal voorbeelden van onderwijsvraagstukken, zoals verbetering van studiegedrag en motivatie. Oplossingen die we bedenken voor vraagstukken, leiden niet altijd tot gewenste verbeteringen omdat we niet altijd verkennen wat het vraagstuk daadwerkelijk is en omdat we niet altijd kiezen voor een systematische en cyclisch verbeterproces. Gerard ging in op verschillende aspecten om onderzoek te gebruiken voor verbeteringen.
Het analyseren van het vraagstuk is daarbij essentieel, maar wordt volgens hem te vaak overgeslagen. Je zou daarbij ook moeten kijken naar ervaringen van anderen. En kijken naar wetenschappelijke en praktijkkennis. NRO heeft bijvoorbeeld ook de kennisrotonde als hulpmiddel om een antwoord te krijgen om vragen, of onderwijskennis.nl waar kennis bij elkaar is vergaard.
Daarna maak je een verbeterplan, waarbij je complexe veranderingen eerst kleinschaliger invoert. Draagvlak creëren is daarbij van belang, net als aandacht voor randvoorwaarden (zoals tijd).
Als het verbeterplan er is, ga je dit uitvoeren. Zorg o.a. voor voldoende expertise en voor passende randvoorwaarden. Neem weerstanden daarbij ook serieus.
Bij een cyclisch proces is monitoring van belang. Omdat interventies niet altijd succes hebben. Je moet tussentijds bijstellen en knelpunten onderweg oppakken. Als iets werkt, zul je het echt moeten borgen. Wie is verantwoordelijk? Hoe houden we afspraken levend? Evalueer ook regelmatig. Zorg voor gespreid leiderschap.
Zie ook: Poster. Werken aan onderwijsverbetering (pdf).
Leidraad: Werken aan onderwijsverbetering in het mbo.
Verder heb ik zelf een sessie verzorgd waarvan je hier de impressie vindt. Van de inleiding voorafgaand aan mijn keynote heb ik geen aantekeningen kunnen maken.
Onderwijslogistiek: reis en routekaart flexibilisering
Rob Vos en Hans Swart van MBO digitaal en Alfa-college verwezen eerst naar publicatiesdoorpakken.nl, het onderdeel logistiek. Daar staan heel veel bronnen rond onderwijslogistiek. Zij benadrukten dat je in het kader van flexibilisering eerst een ambitie moet formuleren. Zij stelden onder meer dat een leven lang ontwikkelen flexibilisering noodzakelijk maakt. Persona’s maken dat duidelijk. Flexibel inzetbare modules maken het inspelen op leervragen van die verschillende persona’s mogelijk. De doelgroep van LLO heeft behoefte aan versnellen en vertragen, verbreden en verdiepen, zelf een configuratie kiezen (binnen één crebo) tot een volledig eigen ontwikkeltraject te kiezen. Waar kies je voor als organisatie? Onderwijs en bedrijfsvoering moeten dat samen bepalen. Door middel van een praatplaat kun je over onderwijslogistiek en onderliggende principes het gesprek kunt voeren. Je moet eerst weten waarom je flexibilisering wilt, bepalen wat je nodig hebt en welke investering je nodig hebt om dit mogelijk te maken. Er is sprake van een spanningsveld top dit terrein (studeerbaarheid, doceerbaarheid, organiseerbaarheid, in relatie tot betaalbaarheid).
Ambities en principes worden helder beschreven in deze handreiking (pdf). Je moet bijvoorbeeld afspraken maken over moduleomvang, standaard lestijden, etc. Systemen moeten worden aangepast, onderwijs moet worden herontworpen. Je moet daarbij tegelijkertijd op meerdere borden schaken. Betrokkenen onderschatten daarbij ook weleens de complexiteit en de lange doorlooptijd. Verder is het belangrijk om kaders te formuleren waarbinnen teams veel ruimte hebben. Bijvoorbeeld dat leereenheden een minimale studiebelasting hebben van minimaal 20 uur en maximaal 400 uur. Standaardisering van onderwijsstandaarden en het gebruik van ontwerpprincipes is dan van belang.
Succesfactoren zijn o.a. de aandacht voor de haalbaarheid, het leidend laten zijn van processen en het maken van resultaatafspraken.
Hybride leren via een Leerlab
Dion Spoler en Sanne Hendriks van Gilde Opleidingen gaven een workshop over het Leerlab. Het Leerlab is bedoeld om studenten te laten leren in realistische situaties, op basis van casuïstiek uit professionele organisaties. Samenwerking met ondernemers uit de regio staat centraal. Een Leerlab is dus een hybride leeromgeving. Het is anders dan BPV waarin studenten een uitvoerende rol krijgen. In een Leerlab zijn studenten eigenaar van een project, in opdracht van ondernemingen. Zij ontwikkelen bekwaamheden die zij normaliter niet ontwikkelen. Het Leerlab heeft nu meer dan 25 opdrachtgevers, die meer dan 30 opdrachten hebben uitgezet. 170 studenten zijn erbij betrokken (van de 600 studenten in Venray). Het Leerlab hoeft geen fysieke plek te hebben. In Venray is dat wel het geval, in de schouwburg (één van de partners). Studenten hebben daardoor echt het gevoel om met een realistische opdracht te werken. De locatie in Venray ligt namelijk dicht bij het station, maar ver van de bedrijven/instellingen.
Wat ging er minder goed bij dit initiatief? Het project is gestart in Weert, zonder dat daar draagvlak voor was onder docenten. Docenten moeten nut en noodzaak ervan in zien. Anders mislukken projecten ook (bijvoorbeeld het in opdracht van een school verzorgen van een EHBO-cursus voor leerlingen). Op het gebied van communicatie gaat ook e.e.a. mis. Anderen binnen de organisatie weten onvoldoende van het initiatief. Verder gaat niet altijd goed: opdrachtgevers zijn niet altijd tevreden met het resultaat. Studenten zijn namelijk lerende. Maar meestal wel.
Wat ging er wel goed? Meerdere projecten. Bijvoorbeeld websites bouwen voor anderen, koken voor eenzame jongeren, acquisitie voor ondernemers uitvoeren of een marktdag voor een voedselbank organiseren, of een reflectietool voor studenten maken en invoeren (waar een student een ondernemersprijs voor heeft gewonnen). Men is gestart bij twee opleidingen. Vervolgens haakten andere opleidingen aan.
Economische opleidingen van Gilde Opleidingen denken vooral vanuit het bestaande curriculum, terwijl zorgopleidingen meer kijken naar de behoeften/vragen van organisaties.
Dion en Sanne leggen connectie tussen opdrachtgevers en werving van docenten/studenten. Zij nemen de organisatie dus uit handen van docenten. Ook zijn zij altijd betrokken bij de evaluatie.
In het proces passen ze onder meer met studenten principes van design thinking toe, of de pdca-cyclus. Werkwijzen moeten ook bij projecten passen.
Het Leerlab kan een blok in het rooster zijn. Of een individueel project dat studenten zelf plannen. Projecten zijn nog niet per definitie multidisciplinair. Vaak nog monodisciplinair.
Studenten, docenten en opdrachtgevers zijn tevreden over deze aanpak. Ze zouden bij Gilde Opleidingen ook bekwaamheden die niet op het diploma staan via edubadges zichtbaar kunnen maken. Studenten kunnen nu ook al werkprocessen afronden op basis van deze projecten. Je boort ook talenten aan van studenten die niet in een standaard curriculum zitten. Verder wordt een beroepsbeeld voor studenten meer helder. Betrokken docenten hebben ook het idee dat vaardigheden zoals het opstellen van een rapport meer ontwikkeld worden via deze aanpak.
De afsluiting bestond uit een fraaie muzikale samenvatting door Bart van Rosmalen en Anouk Saleming van deze boeiende conferentie.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie