Impressie bijeenkomst Next generation digital learning architecture

We praten al vele jaren over een digitale leeromgeving die bestaat uit een samenhangend geheel aan applicaties. Toch kiezen veel instellingen nog steeds voor een all-in-one systeem omdat een modulair systeem nog niet echt ‘te krijgen’ is. Er gloort echter hoop aan de horizon.

Architecture
Foto: hans, Pixabay

Ik heb geaarzeld of ik zou bloggen over de SURF-bijeenkomst over de volgende generatie architecturen voor digitaal leren, die ik gistermiddag in Utrecht heb bijgewoond. De inhoud was namelijk nogal ‘technisch’ van aard en de praktische illustraties moet je eigenlijk gewoon zien.

Toch vind ik het onderwerp en de inhoud te belangrijk om ongenoemd te laten. Het onderwijs komt namelijk stap voor stap dichterbij de realisatie van een modulair opgebouwde digitale leeromgeving. Deze omgeving is meer flexibel en didactisch krachtig, en waarschijnlijk ook goedkoper dan de huidige generatie digitale leeromgevingen.  Je bent beter in staat in te spelen op specifieke wensen van gebruikers.

Tegelijkertijd lopen we  het risico achterover te leunen nu onderwijsinstellingen -gedwongen door de verplichte aanbesteding van hun digitale leeromgeving- vooralsnog weer kiezen voor een all-in-one systeem, bij gebrek aan een implementeerbaar modulaire DLO. Dat zou een gemiste kans zijn.

SURF heeft gisteren Jeff Merriman en Francesc Santanach uitgenodigd voor de bijeenkomst over de Next generation digital learning architecture. Jeff werkt voor de Office of Digital Learning van MIT, Francesc bij het eLearn Center van de Catalaanse Open Universiteit. Beiden zijn auteur van het Next generation digital learning architecture Report. Merriman is overigens ook mede-oprichter van het Dxtera Institute dat onderwijsinstellingen ondersteunt bij integraties.

In dit rapport schetsen zij samen met drie co-auteurs de noodzaak en de contouren van de volgende generatie architectuur voor digitaal leren. Je wilt naar een situatie waarin een digitale leeromgeving uit ‘legoblokken’ bestaat die dankzij standaarden -legoblokjes hebben allemaal dezelfde puntjes- makkelijk uitwisselbaar zijn. Je vervangt een blauw steentje door een rood steentje, terwijl de leeromgeving gewoon blijft werken.

Francesc Santanach schetste gisteren de situatie van de Universitat Oberta de Catalunya (UOC). Zij verzorgen van oudsher volledig online onderwijs. Ze zijn jonger dan de Nederlandse OU die voor het internettijdperk traditioneel afstandsonderwijs verzorgde. De UOC maakt gebruik van een ecosysteem van 66 tools en applicaties, dat duur te onderhouden is. Ze houden deze omgeving nu tegen het licht. Een third party LMS moet de kern van hun ecosysteem vormen.

Francesc vertelde onder meer dat behoeften van gebruikers aan verandering onderhevig zijn (o.a. meer specifieke wensen, vraag naar learning analytics, behoefte aan visuele feedback, behoefte om technologieën uit het werkveld ook binnen het onderwijs te gebruiken, behoefte aan facilitering van specifieke didactiek zoals probleemgestuurd leren). Deze andere behoeften vragen om een ander type digitale leeromgeving dan het standaard all-in-one systeem. Deze nieuwe DLO bestaat dan uit drie kern elementen:

  1. Enterprise Infrastructure Services: software die fundamentele functionele elementen ondersteunt zoals cursusmanagement, assessment management, content management, het managen van leeruitkomsten of messaging.
  2. Educational applications: hierbij gaat het om specifieke onderwijsapplicaties die via een marktplaats worden aangeschaft. Deze applicaties maken gebruik van data uit de Enterprise Infrastructure Services.
  3. Learning Method eXperience (LME): dit is een nieuw type toepassing voor het ontwikkelen en managen van de gebruikerservaring voor een bepaalde didactische aanpak. Deze LMX ontsluit diverse toepassingen.

Specificaties, standaarden en API’s dragen zorg voor integraties en single sign on (maar één keer inloggen). Een belangrijke uitdaging daarbij is echter dat spaghetti integraties kunnen ontstaan. Verschillende applicaties en systemen worden met elkaar geïntegreerd, en dat levert vaak een onbeheersbaar geheel aan koppelingen op. Volgens Francesc Santanach zijn deze integraties complexer dan je denkt. Het gaat niet alleen om data, maar ook om semantiek (gebruiken we binnen applicaties dezelfde terminologie?), toepassingen en bedrijfsprocessen. Je kunt ook tegen verschillende interoperabiliteitsproblemen aanlopen. Je kunt bijvoorbeeld een assessment tool in een LMS integreren, maar als je geen single sign on hebt gerealiseerd dan werkt dit nog niet.

Bij de UOC hebben ze nu een alternatief service oriented model gemaakt waarbij sprake is van een bilaterale relatie tussen systemen en services. Het LMS is daarbij via API’s met diverse applicaties, bijvoorbeeld ook met Learning RecorD Stores, gekoppeld.

Jeff Merriman van MIT en het DXtera Institute ging uitgebreider in op de Enterprise Infrastructure Services. Hij benadrukte het belang van het scheiden van data en applicaties. Hij liet een aantal voorbeelden zien van deze scheiding. Bijvoorbeeld van een toetsbank die geïntegreerd is met verschillende toetsapplicaties. Als je dan een vraag in de toetsbank verandert, wordt de gewijzigde vraag onmiddellijk zichtbaar in diverse toetsapplicaties (bij summatieve toetsen is dat overigens lastig te doen).

Jeff liet ook zien dat heel veel services al gedefinieerd zijn (Open Service Interface Definitions), en dat verschillende API’s al gebruikt kunnen worden. Het mooie van Jeff’s bijdrage was de concretisering van de modulaire digitale leeromgeving. We lijken de conceptuele fase voorbij, en zijn nu bezig met R&D op dit terrein. Voor een aantal services zijn er al praktijkervaringen opgedaan.

In Nederland draait momenteel een pilot waarin een aantal leveranciers hun oplossingen aan een SURFnet-demo omgeving koppelen. Op 28 september aanstaande worden de eerste ervaringen gedeeld. De Open Universiteit heeft yOUlearn geïmplementeerd. Deze digitale leeromgeving is ook een modulair systeem -gebaseerd op Liferay- al is daarbij geen sprake van een scheiding tussen content en toepassingen.

Tijdens de gesprekken kwamen met name twee onderwerpen naar voren. In de eerste plaats de rol van de leveranciers. Aanbieders van all-in-one systemen hebben nog steeds een business model waarbij je per gebruiker per jaar kosten betaalt. Zij kennen geen flexibiliteit in financiering van functionaliteiten. De content wordt ook in het systeem opgeslagen waardoor migreren een lastig proces is. Bovendien zit je als organisatie meerdere jaren vast aan een systeem. Je kunt wel een specifieke applicatie koppelen aan het LMS. Dat leidt echter alleen maar tot meer kosten, vooral omdat deze specifieke applicaties ook steeds duurder lijken te worden.

Bijvoorbeeld: je maakt gebruik van BlackBoard. Je wilt echter Feedback Fruits gebruiken in plaats van de peer assessment toepassing van Blackboard  Beide systemen kunnen met elkaar gekoppeld worden. Je betaalt echter niet minder voor Blackboard omdat je de de peer assessmenttool van deze applicatie niet gaat gebruiken. En als je op een gegeven moment Feedback Fruits wilt inwisselen tegen een andere applicatie, dan zul je de content moeten migreren.

Eigenlijk wil je naar een situatie die te vergelijken is met smartphones. Je kunt van smartphone wisselen zonder dat je jouw nummer en je contacten kwijt bent. Iets vergelijkbaars wil je ook met je digitale leeromgeving.

Onderwijsinstellingen zouden daarom hun krachten moeten bundelen en bijvoorbeeld via SURFMarket leveranciers ‘prikkelen’ om hun verdienmodel aan te passen. Dat is niet eenvoudig als je te maken hebt met internationaal opererende marktpartijen.

Het tweede onderwerp was de aanwezige expertise binnen Nederlandse onderwijsinstellingen om te werken aan een dergelijke architectuur. Bij de Open Universiteit is deze deskundigheid aanwezig, en bezig met de ontwikkeling van yOUlearn. Bij andere instellingen is die expertise volgens mij in zeer beperkte mate voorhanden, bezig met ander onderzoek of niet (meer) aanwezig. Sterker: de ontwikkeling richting cloud computing maakt dat instellingen alleen maar over minder ICT-expertise beschikken.

Ook hier zou SURF een rol kunnen spelen die volgens mij echter niet past bij de huidige koers. Expertise van instellingen zou via SURF gebundeld kunnen worden en eventueel aangevuld kunnen worden met externe expertise. Deze experts zouden dan onder de SURF-vlag op basis van een open source omgeving aan de slag kunnen gaan met het ontwikkelen van een modulair samengestelde digitale leeromgeving. Volgens mij zou dit een kans bieden voor leveranciers van specifieke applicaties. Dit gaat veel verder dan de ontwikkeling van het huidige prototype, en vraagt om forse investeringen, veel samenwerking en commitment van aangesloten instellingen.

Deze oplossing biedt geen soelaas aan de instellingen die op dit moment bezig zijn met de selectie en implementatie van een digitale leeromgeving. Het betekent wel dat we nu niet achterover mogen leunen als het gaat om de flexibele digitale leeromgeving, nu keuzes op het gebied van de digitale leeromgeving voor de komende jaren vastleggen. Over een jaar of vijf start men immers opnieuw met aanbestedingstrajecten.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Een reactie

  1. Hoi Wilfred,
    Mooie terugblik op de bijeenkomst, hartelijk dank! Interessante gedachte om de ontwikkeling nog verdergaand en gezamenlijk op te pakken! We nemen dit zeker mee in de planvorming voor volgend jaar, en kijken hoe instellingen hier over denken.

    Hartelijke groeten,

    Marieke de Wit
    SURFnet

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *