Impressie 21e-eeuwse vaardigheden: achtergronden en onderwijsimplicaties

Er wordt veel geschreven over zogenaamde 21e-eeuwse vaardigheden. Veel onderwijsorganisaties worstelen echter met de implementatie hiervan binnen het curriculum.  Daar komt bij dat ook vragen worden gesteld bij dit fenomeen. Het belang van de vaardigheden op zich worden niet ter discussie gesteld. Wel de vraag wat typisch ’21e eeuws’ eraan is, op welke manier deze vaardigheden ontwikkeld kunnen worden en op welke manier deze vaardigheden een plek moeten krijgen binnen het onderwijs. Deze week kwam ik een rapport tegen dat antwoorden probeert te geven op vragen rond dit onderwerp.

“21e-eeuwse vaardigheden: achtergronden en onderwijsimplicaties in zeventien vragen en antwoordenEr verschijnen meer rapporten en artikelen dan een mens kan bespreken. Vandaag is mijn keuze gevallen op “21e-eeuwse vaardigheden: achtergronden en onderwijsimplicaties in zeventien vragen en antwoorden” dat Marjan Vermeulen en Emmy Vrieling van het Welten-instituut (Open Universiteit) hebben geschreven in opdracht van de PO-Raad en Kennisnet.

Marjan en Emmy hebben hiervoor een literatuuronderzoek uitgevoerd met als resultaat een document dat “is bedoeld als inspiratiebron voor leraren die meer kennis willen opdoen over 21e-eeuwse vaardigheden om vandaar uit aan de slag te gaan in hun eigen onderwijscontext”.

In hun inleiding stellen zij terecht dat vaardigheden die horen bij een informatie- en kennismaatschappij -21e-eeuwse vaardigheden- niet persé nieuw zijn, maar wel een andere nadruk leggen op competenties van scholen en onderwijsprofessionals. Deze vaardigheden vragen volgens de onderzoekers ook om andere competenties van scholen en deze professionals:

Het gaat namelijk niet meer alleen om het aanleren van inhouden en gedrag, maar ook om het snel kunnen leren van steeds weer nieuwe inhouden en nieuw gedrag, oftewel leren te leren.

Verder verwachten zij dat het onderwijs zal veranderen als gevolg van technologische ontwikkelingen en mensen continu nieuwe technologieën moeten leren toepassen. Nieuwe technologieën leiden tot nieuwe communicatiemogelijkheden die ook een beroep doen op sociale vaardigheden. De 21e-eeuwse vaardigheden moeten mensen hiertoe in staat stellen.

Het gaat m.i. inderdaad niet om heel nieuwe vaardigheden. Wel zie je dat bekwaamheden als mediawijsheid, ICT-basisvaardigheden, informatievaardigheden en computational thinking belangrijker worden en een andere invulling krijgen. Denk alleen aan de discussie over ‘alternatieve feiten’,  de recente discussie over online seksisme of over datalekken in de gezondheidszorg als gevolg van onzorgvuldig handelen van medisch personeel.

In dit rapport willen Marjan Vermeulen en Emmy Vrieling de volgende vragen beantwoorden:

  1. Wat is de definitie van 21e-eeuws leren?
    Hierbij koppelen zij 21e-eeuwse vaardigheden aan drie basisprincipes van een leven lang leren, maar dan op een (sociaal-)constructivistische leest geschoeid. Ook onderscheiden zij drie soorten vaardigheden: bepaalde (denk)vaardigheden, sociale competenties en metacognitie. Zij schrijven ook dat verschillende begrippen worden gebruikt voor deze drie vaardigheden.
  2. Welke leertheorieën liggen ten grondslag aan het 21e-eeuwse leren?
    In dit hoofdstuk werken zij de relatie met twee leertheorieën nader uit (constructivisme, gesitueerd leren).
  3. Waarom levenslang leren?
    De noodzaak van een leven lang leren -levenslang klinkt toch echt als een straf- vloeit voort uit technologische ontwikkelingen, economische en sociale veranderingen die van grote invloed zijn op werk- en leefomgeving. Volgens mij is hier weinig discussie meer over.
  4. Wat zijn criteria voor betekenisvol onderwijs in de 21e eeuw?
    De auteurs beschrijven drie criteria (andere rol docent, authentiek leren, bevorderen samenwerkend leren) en stellen dat veel 21e-eeuwse vaardigheden slechts marginaal in de kerndoelen zijn verwerkt. Zij pleiten daarbij ook voor het ‘agile’ ontwikkelen van doelen op dit gebied (mijn interpretatie).
  5. Welke competenties hebben leraren nodig om leerlingen te begeleiden op hun ontwikkeling van de 21e-eeuwse vaardigheden?
    De rol van docenten verandert. Daarbij gaan de auteurs ook in op de ondersteuningsbehoefte van docenten en gevraagde competenties.
  6. Welke relatie ligt hierbij met 21e-eeuwse vaardigheden als kritisch denken, creativiteit en computional thinking?
    Gezien het onderwerp van het rapport, verbaast deze vraag mij eerlijk gezegd. In dit onderdeel leggen Marjan en Emmy een relatie met de herziene taxonomie van Bloom, waarbij zij ook stellen dat het idee van een strakke hiërarchie hierbij is verlaten. Zij stellen ook dat deze taxonomie moeilijk te rijmen is met collaboratief leren en sociaal-constructivistische leertheorieën. Computational Thinking is volgens hen ook niet onder te brengen in de taxonomie:

    De 21e-eeuwse vaardigheden zijn dus veel meer op het hogere-ordedenken gericht en veel minder op de eerste drie niveaus (onthouden, begrijpen en voor een deel toepassen). Echter, belangrijke onderdelen van 21e-eeuwse vaardigheden zoals ‘leren te leren’, kritisch denken, computational thinking en het kunnen reguleren van het eigen leren, hebben geen plaats is in de taxonomie. Hetzelfde geldt voor vaardigheden als burgerschap, sociale vaardigheden, zelf actief informatie zoeken en op waarde schatten.

  7. Zijn er werkvormen die leraren stimuleren om op andere niveaus van de taxonomie van Bloom samen te leren en te werken? Hoe kunnen leraren zelf hun 21e-eeuwse vaardigheden ontwikkelen?
    Er zijn andere vormen van professionalisering nodig dan de traditionele vormen van nascholing (actief en collectief leerproces), stellen de auteurs m.i. terecht (ook als je kijkt naar nieuwe inzichten omtrent professionalisering en werkplek leren).
  8. Op welke manier is sociaal kapitaal belangrijk voor het 21e-eeuwse leren?
    De auteurs leggen deze relatie omdat zij menen dat deze theorie andere aanknopingspunten bieden om het leren te organiseren. Zij zetten zich hierbij af tegen het cognitivisme:

    Vanuit de sociaal-kapitaaltheorie is het veel minder belangrijk wat je allemaal weet, en veel belangrijker dat je in interactie de informatie kan krijgen die je nodig hebt.

  9. Is het voor onderwijsontwikkeling noodzakelijk om in netwerken te leren buiten de school?
    Over de kracht van leren in netwerken.
  10. Wat zijn inzichten van de afgelopen twintig jaar, zoals coöperatief leren, die nog steeds actueel zijn?
    Dit hoofdstuk bestaat uit één paragraaf en twee bronnen. De auteurs verwijzen alleen naar literatuur, nadat zij schrijven:

    Afgezien van vele empirische feiten op basis van onderzoek rond de opbrengsten van collaboratief of coöperatief leren, steunt de actualiteit van collectief leren op inzichten uit het sociaal-constructivisme en de sociaal-kapitaaltheorie.

  11. Waarom is teamleren zo essentieel?
    Deze vraag wordt eigenlijk beantwoord met de opmerking dat het proces van leren kan worden gezien als interactie met de omgeving.
  12. Wat is voorwaardelijk aan een goed samenwerkend en lerend team?
    Dat is een optimale mix van individuele ontwikkeling, collectieve ontwikkeling, externe sturing en interne sturing.
  13. Waarom is het belangrijk dat leraren zelf onderwijs ontwikkelen?
    Omdat zij context en mogelijkheden kennen, stellen Marjan en Emmy onder meer.
  14. Wat zijn de competenties die leraren nodig hebben om in een team samen te kunnen leren en onderwijs te ontwikkelen?
    Voorbeelden zijn kennis van vakinhoud, maar ook sociale vaardigheden zoals een invoelend vermogen en feedback durven geven en vragen.
  15. Kunnen alle leraren metacognitief denken, leren en werken?
    Deze vraag durven de onderzoekers niet te beantwoorden. Wel benadrukken ze hierbij het belang van modelleren met feedback als manier om metacognitie te ontwikkelen.
  16. Wat ‘blijven’ de basisvaardigheden die het onderwijs de kinderen moeten aanleren?
    Marjan en Emmy wijzen hierbij er onder meer terecht op dat wat basisvaardigheden moeten zijn, onderwerp is van een maatschappelijke discussie (en politieke beslissing). Zij verwijzen ook naar pleidooien voor integratie van de 21e-eeuwse vaardigheden in kernvakken.
  17. Scholen hebben nu een langdurige onderwijskundige visie van waaruit ze werken. Doet dat nog recht aan wat kinderen nodig hebben en aan de snelle ontwikkelingen in de maatschappij?
    Het antwoord op deze vraag is bevestigend. Wel zouden 21e-eeuwse vaardigheden een plek moeten krijgen binnen binnen die visie.

Is deze rapportage inderdaad een inspiratiebron voor docenten?
Het literatuuronderzoek vat enkele relevante relaties met theorieën samen. Soms gaat men daar redelijk ver in -ik denk aan het hoofdstuk over sociaal kapitaal- maar een aantal keren kunnen de vragen wat mij betreft verder worden uitgewerkt (zie bijvoorbeeld de inzichten van de afgelopen jaren of het onderdeel over teamleren). Marjan en Emmy hadden ook meer didactische handreikingen kunnen geven voor de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daar hadden zij docenten volgens mij meer mee kunnen inspireren dan met veel theorieën.

Verder mis ik een kritische reflectie op de sociaal-constructivistische theorieën en relaties naar onderzoek over effectiviteit. Coöperatief en collaboratief leren kunnen prima werken, maar niet altijd. De auteurs spreken over “empirische feiten” wat betreft deze manieren van leren maar wat deze zijn, wordt helaas niet vermeld. Een samenvatting was wel op zijn plaats geweest.Ik mis ook de brug naar andere opvattingen over onderwijs. Als je 21e-eeuwse vaardigheden in een adem noemt met het sociaal-constructivistische paradigma, dan kun je kritiek verwachten.

Dat het vanuit de sociaal-kapitaal theorie geredeneerd minder belangrijk is wat je allemaal weet, is zacht gezegd een nogal omstreden opvatting. Ik ben bijvoorbeeld benieuwd naar de reactie van bepaalde  collega’s van Marjan en Emmy bij het Welten-instituut… Het is ook jammer dat de auteurs blijven hangen in een theoretische beschrijving van de sociaal-kapitaal theorie en niet echt kijken naar zaken als effectiviteit voor leren op basis van onderzoek.

Ik vraag me vervolgens af of belangrijke onderdelen van de 21e eeuwse vaardigheden inderdaad niet ondergebracht kunnen worden in Bloom’s aangepaste taxonomie. Computational Thinking kun je bijvoorbeeld onder meer ontwikkelen door te leren programmeren. Om dat te kunnen doen zul je eerst het concept moeten begrijpen, principes van programmeren begrijpen, het kunnen toepassen, het proces analyseren en evalueren waarna je uiteindelijk een product programmeert.

Marjan en Emmy doen terecht geen uitspraken over welke basisvaardigheden belangrijk blijven. Ik denk inderdaad dat het een taak van het onderwijs is om jongeren te bekwamen in deze vaardigheden, omdat zij deze essentiële vaardigheden onvoldoende op straat en thuis ontwikkelen. Het is natuurlijk wel zo dat als onderwijsinstellingen zich expliciet bezig moeten houden met andere doelen, zij de stofkam moeten halen door bestaande doelen. Uiteraard leidt dit tot discussies. Maar dit is iets van alle tijden.

De auteurs beantwoorden ook in hun notitie ook vragen die meer generiek van aard zijn, en niet alleen te maken hebben met de 21e-eeuwse vaardigheden. Tenslotte vraag ik me af waarom men toch kiest voor de m.i. ongelukkige term 21e eeuwse vaardigheden. Er worden meerdere begrippen voor deze vaardigheden gehanteerd. Een begrip dat betrekking heeft op een eeuw waarvan nog geen 20% is verstreken, doet bij mij de wenkbrauwen fronsen. Dit rapport was m.i. een uitgelezen kans om een meer duurzaam begrip op de kaart te zetten.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *