In vergelijking met landen als de Verenigde Staten loopt ons land voorop als het gaat om de beschikbaarheid van internet en computers. Toch blijken heel wat jongeren niet de beschikking te hebben over voldoende faciliteiten voor online leren. Laten we eens wat uitgebreider naar de cijfers kijken.
Het CBS doet regelmatig onderzoek naar het ICT-gebruik van huishoudens en personen. Verleden jaar constateerde het CBS dat 3% van de inwoners van Nederland van 12 jaar of ouder in 2019 aangaf thuis geen toegang tot internet te hebben. Vijf jaar eerder bedroeg dat percentage nog 7%. De groep 75-plussers heeft het vaakst geen internettoegang thuis.
Jongeren tussen de 12 en 25 jaar hebben (bijna) allemaal internet thuis. Het CBS concludeert echter ook:
17 duizend Nederlanders zonder internet thuis, rond de 4 duizend huishoudens, hebben kinderen in de leeftijd van 5 tot 13 jaar.
Als je wat meer uitgebreid naar de cijfers over ICT-gebruik kijkt, dan valt op dat 63,4% van de mensen tussen de 12 en 25 jaar beschikt over een PC/desktop en 96,1% over een laptop. 74,9% beschikt over een tablet en 99,1% over een smartphone.
Dat betekent dat gemiddeld bijna 4 op de 100 personen tussen de 12 en 25 jaar niet de beschikking heeft over een apparaat waarmee zij online kunnen leren. Ik ga er namelijk van uit dat je met een tablet en smartphone niet optimaal gebruik kunt maken van de meeste leertechnologieën. Dat kun je de ontwikkelaars van die leertechnologieën verwijten. Maar aan de andere kant betwijfel ik sowieso of je goed kunt leren met een smartphone (hoe handig dit device ook is voor bepaalde leeractiviteiten).
Betekent dit dat 4 op de 100 leerlingen geen beschikking heeft over een apparaat waarmee zij online kunnen leren? Nee.
- Het deel van de onderzoekspopulatie van het CBS komt niet overeen met de doelgroep ‘lerenden’. Het CBS kijkt naar de groep 12-25 jarigen. Als we het hebben over leerlingen/studenten dan hebben we het over een grotere groep (officieel 4 tot ongeveer 25 jarigen).
- De cijfers van het CBS zeggen niets over de verschillen binnen de groep van 12-25 jarigen. Ik vermoed dat jongeren van 18 jaar en ouder vaker over een laptop of PC beschikken dan jongeren rond de 12 jaar (of jonger).
- Laagopgeleiden hebben vaker niet de beschikking over faciliteiten om online te gaan, dan hoger opgeleiden. Jongeren, waarvan de ouders/verzorgers lager zijn opgeleid, hebben waarschijnlijk minder mogelijkheden voor online leren in vergelijking met jongeren waarvan de ouders/verzorgers hoger zijn opgeleid.
- Het CBS kijkt alleen naar de beschikbaarheid over apparaten om mee te internetten. Het kan daarbij best gaan over een laptop of PC die mensen moeten delen met anderen. Het komt waarschijnlijk voor dat jongeren een laptop moeten delen met gezinsleden, terwijl zij nu eigenlijk wel de behoefte hebben aan een eigen apparaat. Ik vermoed dat het daarbij vooral gaat om jongeren uit lage inkomensgroepen.
- Het CBS kijkt uiteraard ook niet naar de kwaliteit van de apparaten. Je kunt met een verouderde laptop wel online, maar niet altijd gebruik maken van meer geavanceerde leertechnologieën.
Normaliter hebben verreweg de meeste mensen voldoende technische mogelijkheden voor online leren. We hebben nu echter niet te maken met een normale situatie. De behoefte aan ICT-faciliteiten is sterk toegenomen. Het is aannemelijk te concluderen dat de groep lerenden, die op dit moment in onvoldoende mate de beschikking heeft over faciliteiten voor online leren, groter is dan 4 op de 100. Daarnaast wordt de toegankelijkheid van online leren ook beïnvloed door de sociaal-economische status. In Kerkrade is het probleem waarschijnlijk meer omvangrijk dan in Wassenaar.
Tenslotte heb je voor online leren meer nodig dan alleen technische faciliteiten, maar bijvoorbeeld ook aan een geschikte fysieke ruimte.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie