Normaliter lees ik alleen in vakanties gewone boeken. Voor Het Geluk van Limburg heb ik een uitzondering gemaakt. Dit indrukwekkende boek over de Mijnstreek in Nederland bevat m.i. ook een belangrijke les voor het hedendaagse onderwijs.
Ik ben geboren en ‘jroeës jetrókke’ (volwassen geworden) in Kerkrade. En ondanks dat ik al meer dan de helft van mijn leven met veel plezier in de oudste stad van Nederland woon (Maastricht: eat your heart out), voel ik me nog steeds ‘inne Kirchroätsjer jong’. Ik werk betrekkelijk veel in Zuid-Limburg, en kom er dus regelmatig. Verder vier ik mijn leven lang Vasteloavend in Kerkrade. Sinds twee jaar ben ik zelfs lid van de Commissie van Bijstand van de Kerkraadse carnavalsvereniging. Ik heb bovendien nog steeds een warm kloppend hart voor Roda JC.
De familie van mijn moederskant had nauwe banden met de mijn. Mijn opa en oma woonden tegen de Domaniale Mijn aan. Mijn opa had met zijn broers een handel in brandstoffen (Ploum Brandstoffen), en verkocht tot begin jaren zeventig de kolen in Nederland, Duitsland en België. Ze zijn overigens op tijd overgestapt op olie. Bij het sluiten van de mijnen, heeft mijn opa mij weckglazen met verschillende typen ‘nootjes’ en cokes gegeven. Deze staan nog steeds in ons souterrain, in een speciaal ‘Limburgs’ hoekje (samen met o.a. zijn Raad van Elf-muts en verschillende boeken).
Ik heb ook een bovengemiddelde belangstelling voor geschiedenis. Vandaar dat ik geen minuut hoefde na te denken, toen ik 2,5 week geleden bij toeval ’Het Geluk van Limburg’ in de boekhandel tegen kwam. Ik was de titel overigens al eerder op Facebook bij Tof Thissen tegengekomen. Toen ging nog geen bel rinkelen. Nu wel.
Het Geluk van Limburg gaat over de opkomst en ondergang van de mijnindustrie in Oostelijk-Zuid-Limburg, en met name over de social-economische en sociaal-culturele gevolgen voor de bevolking van Heerlen en Kerkrade, in het bijzonder van de voormalige mijnwerkers-wijk Heilust (thuis spraken wij over ‘de Heilust’). Journaliste Marcia Luyten -zelf afkomstig uit de Mijnstreek- combineert in dit boek geschiedschrijving met het persoonlijke levensverhaal van mijnwerkers-zoon Jack Vinders. Uiteraard ken ik Jack Vinders vooral als Klara Zoerbier, de helft van het carnavalsduo Sjwats-Wies. Ik was echter niet op hoogte van zijn bewogen levensverhaal, al had ik een vermoeden dat Jack’s ‘uit de kast komen’ begin jaren zeventig niet zonder slag of stoot was verlopen. Jack’s persoonlijke geschiedenis als zoon uit een mijnwerkers-familie is voor een groot deel exemplarisch voor het leven van veel families in het naoorlogse Kerkrade.
In haar boek gaat Luyten terug naar het begin toen de priesters van de abdij Rolduc zich begonnen te bemoeien met de mijnbouw. Dit resulteerde in de oudste mijn van Europa, de Domaniale mijn. Rond 1910 kreeg de mijnindustrie pas echt een impuls. Een jaar of twintig later bleek echter al dat het goedkoper was om kolen van elders te importeren. Door technologische vernieuwingen wisten de mijnen de productiviteit en efficiëntie te verbeteren. In de jaren vijftig werd echter al snel duidelijk dat de mijnindustrie geen lang leven beschoren zou zijn.
Parallel aan de sociaal-economische ontwikkeling, liep de sociaal-culturele ontwikkeling van deze streek. Kerk, overheid en werkgevers waren beducht voor de opkomst van het socialisme, aan het begin van de vorige eeuw. Dat resulteerde in wat we later ‘flankerend beleid’ zouden gaan noemen. Er zou goed voor de mijnwerkers gezorgd moeten worden. Dus werd geïnvesteerd in huisvesting -de zogenaamde kolonieën-, in zorg, in cultuur, in sport en in geestelijke zorg. Dankzij het gevaarlijke werk en de onderlinge afhankelijkheid werd eveneens een cultuur van kameraadschap gecreëerd. Het gevolg was dat als je je baan als mijnwerker zou verliezen, je tegelijkertijd je huis kwijt zou zijn en je plek in de (geloofs)gemeenschap. Je dacht daarom wel twee keer na voordat je in verzet kwam tegen je werkgever.
Dit ‘flankerende beleid’ zorgde er overigens niet voor dat mijnwerkers het echt goed hadden. Pas na de Tweede Wereldoorlog verdienden mijnwerkers aanzienlijk meer dan andere arbeiders. Voor de Tweede Wereldoorlog was er veel armoede en ontevredenheid. Dat resulteerde ondermeer in een grote aanhang voor de NSB. Mede dankzij de katholieke kerk kregen socialisten en communisten geen voet aan de grond. De kerk heeft zich in de jaren dertig overigens ook vrij snel tegen de NSB gekeerd, schrijft Luyten.
Schrijnend, zelfs schandalig, is echter de kongsie die ‘meneer pastoor’ sloot met ‘het kapitaal’. Zo werd een mijnwerker, die ondergronds een dodelijk ongeluk had gekregen, pas bovengronds door een priester doodverklaart. De mijn zou de weduwe anders een forse uitkering moeten geven.
Het Geluk van Limburg maakt m.i. duidelijk dat de deplorabele staat waarin de Oostelijke Mijnstreek een jaar of 25 geleden verkeerde, eigenlijk te voorspellen was. Er is bewust gekozen om fors te investeren in één industrie. Praktisch de hele beroepsbevolking werkte bij de mijnen, of bij toeleverende bedrijven. Toen bleek dat de mijnindustrie geen werkgelegenheid op lange termijn zou bieden, is niet ingegrepen. Sterker: werkgevers stimuleerden tot diep in de jaren vijftig dat jongens naar de Ondergrondse Vakschool zouden gaan. Deze opleiding was overigens meer gericht op disciplinering, dan op het ontwikkelen van vakinhoudelijke expertise. Men wist echter toen al dat deze jongens niet hun leven lang mijnwerker zouden blijven. Voor een ‘leven lang leren’ was toen al helemaal geen aandacht.
Toen Joop Den Uyl in 1965 de sluiting van de mijnen met instemming van tal van betrokkenen aankondigde, was het de bedoeling om te zorgen voor alternatieve werkgelegenheid. Het volgende Christelijk-Liberale kabinet De Jong heeft daar echter mee zitten talmen. Vervolgens kreeg Nederland te maken met de oliecrisis. Een echt effectief industrie- en werkgelegenheidsbeleid is niet echt van de grond gekomen. Veel bedrijven, die zich op de nieuwe industrieterreinen vestigden, bleken ook niet op eigen benen te kunnen staan. Het succes van DSM -dat voortkomt uit de Staatsmijnen- is eigenlijk uitzondering op de regel. Eén van de gevolgen is ook dat veel hoger opgeleiden jongeren zijn weggegaan, waardoor de streek al vroeg vergrijsd is en veel laagopgeleiden telt (mea culpa).
Wat ook niet hielp was dat de beroepsbevolking generaties lang geen verantwoordelijkheid heeft hoeven te nemen voor de eigen ontwikkeling, in tal van facetten. Er werd voor hen gezorgd, en zelfs gedacht. Dat was bewust beleid. Daar komt bij dat zij na sluiting van de mijnen op weinig respect konden rekenen. Men werd afgekeurd of werkloos, er was weinig erkenning voor een ziekte als stoflongen en het pensioen was zeer karig. Dit bevordert bepaalt niet een cultuur van ondernemerschap en initiatief. Een sfeer van klagen en de grote aanhang voor de PVV zijn hier waarschijnlijk uit te verklaren. Net als de identificatie met de glorie-periode die zo bepalend is geweest voor de identiteit van de streek. Zo kun je in Heerlen eten bij brasserie Mijn Streek, en wordt Roda JC nog steeds geassocieerd met ‘kompels’.
Voor mij is dit ook een les die het onderwijs uit dit prachtig geschreven boek kan trekken: als je nooit hebt geleerd verantwoordelijkheid voor de eigen ontwikkeling te nemen, dan zal dit nooit vanzelf gaan. Daar zullen lerenden dus naar toe moeten groeien.
Inmiddels gaat het wat beter met de voormalige Mijnstreek. Met name Heerlen heeft de laatste jaren een flinke ‘boost’ gekregen. In Kerkrade zijn mooie initiatieven zichtbaar, maar heeft men ook te kampen gehad met tegenslag bij de vernieuwing van het Centrum.
Het Geluk van Limburg spreekt mij uiteraard aan omdat ik geboren ben in de betreffende streek. Ik zie de straten en plekken voor me. De leraar Nederlands op Jack Vinders’ mulo, Lei Geurts, heb ik ook persoonlijk gekend. Desalniettemin denk ik dat dit boek een ‘must’ is voor iedereen die belangstelling heeft voor sociale geschiedenis. Liefhebbers van bijvoorbeeld het werk van Geert Mak zullen ook geboeid worden door de opbouw van het boek en de rijke schrijfstijl van Marcia Luyten.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie