Organisaties gebruiken al bijna dertig jaar systemen voor het faciliteren van blended learning en online leren. Tien jaar geleden heeft SURF een zogenaamde componentenvisie ontwikkeld waarbij de digitale leeromgeving niet bestaat uit één systeem, maar uit meerdere systemen en applicaties die een instelling organiseert. Gisteren verscheen een rapport waarin deze visie is herijkt. Deze blogpost vat belangrijke aspecten samen. Ik beschrijf ook een aantal zaken dat mij opvalt.
Twee vragen staan centraal in deze herijking:
- Hoe staat het anno 2022 met de leeromgeving?
- Wat is de impact van ontwikkelingen binnen het onderwijs en technologie op de digitale leeromgeving?
Het rapport bestaat uit vier delen:
Deel 1 – Startpunt: De componentenvisie
Processen
Gegevens
Een herijking van de visie op de digitale leeromgeving
In de componentenvisie wordt de digitale leeromgeving beschreven als een modulair systeem. De digitale leeromgeving is dus niet hetzelfde als een leermanagementsysteem. Het LMS maakt wel deel uit van de DLO. Daarnaast maken nog meer applicaties en systemen deel uit van de DLO om componenten zoals ‘communicatie’, ‘toetsen’ en ‘roostering’ mogelijk te maken. Daarbij wordt ook de vergelijking met legoblokken gemaakt. Je kunt applicaties en systemen makkelijk combineren en componenten vervangen en uitbreiden.
Processen zoals inschrijving bij een opleiding en inschrijving op onderwijs spelen een belangrijke rol bij de DLO. Er worden ook veel gegevens tussen applicaties en systemen uitgewisseld.
Gegevens tussen de onderdelen van de DLO worden uitgewisseld waarbij gebruik wordt gemaakt van open standaarden (zoals LTI en API). Idealiter heeft de gebruiker dan het gevoel in één leeromgeving te leren en werken. Dit laatste is echter nog lang niet altijd praktijk.
De samenstellers van dit rapport hebben geanalyseerd in hoeverre de 28 aspecten impact hebben op de digitale leeromgeving. Dit heeft geresulteerd in tien bevindingen (zie pagina 15). Zij concluderen onder meer dat de complexiteit en breedte van de digitale leeromgeving alleen maar toe zal nemen, mede als gevolg van flexibilisering van het onderwijs (je kunt in toenemende mate bij meerdere onderwijsinstellingen onderwijs volgen). Ook verwachten zij dat allerlei devices aan de DLO gekoppeld zullen worden (denk aan slimme apparaten en AR- en VR-devices). Regie op architectuur, techniek, functionaliteit en data blijven ook heel belangrijk. Het belang van IT neemt zodanig toe dat onderwijsinstellingen zich steeds meer als professionele IT-bedrijven organiseren.
De hoofdconclusie is (p. 15):
Deze tien bevindingen impliceren dat de oorspronkelijke definitie van de digitale leeromgeving en de componenten-visie in de basis blijft staan, maar dat de rol en de positie van de digitale leeromgeving binnen het onderwijs juist sterk in belang zal toenemen.
Deel 2 – Vier thema’s uitgelicht
Thema 1: Het sourcing trilemma
Thema 2: Nieuwe afwegingen tussen fysiek en online onderwijs
Thema 3: Accreditatie versus begeleiding; de rol van de onderwijsinstelling
Thema 4: Continue doorontwikkeling
- Onderwijsinstellingen hebben in 2011 gekozen voor een ‘cloud-first’-strategie. Tegelijkertijd wordt er kritisch gekeken naar de afhankelijkheid van ‘big tech’. Beveiliging en betrouwbaarheid worden ook steeds belangrijker. Hoe moet hiermee worden omgegaan? Het rapport schetst mogelijke scenario’s.
- Er is enerzijds sprake van een beweging naar flexibiliteit in fysiek en online aanbod van instellingen. Anderzijds zijn het fysieke samenzijn en de sociale interactie van lerenden en docenten heel belangrijk voor de “onderwijsbeleving’. Er zal sprake zijn van een herbezinning over de manier waarop we het onderwijs online aanbieden en hoe de fysieke omgeving ingericht en gebruikt wordt.
- Er is van alles gaande op het gebied van certificering en diplomering. De noodzaak van een levenslang ontwikkelen staat buiten kijf, maar de maatschappij erkent in toenemende mate dat ook andere partijen -zoals bedrijven zelf- hierbij een rol kunnen spelen. Onderwijsinstellingen zouden zich weleens kunnen gaan toeleggen op beoordelen en minder op inhoudelijk onderwijs verzorgen. De samenstellers opperen dat een curriculum wellicht een “kralenketting van badges” wordt. Zij schrijven:
Het civiel effect, uitwisselbaarheid en stapelbaarheid worden belangrijke uitdagingen in dit scenario, ook voor de achterliggende infrastructuur en de digitale leeromgeving.
- Er is geen sprake van een radicale verandering op het gebied van de DLO, maar wel van een continue doorontwikkeling met aandacht voor beheer en regie en “agile ontwikkeling” van de DLO als samengesteld geheel.
Deel 3 – 28 aspecten met impact op de digitale leeromgeving
Invalshoek onderwijskundig (o.a. flexibilisering; microcredentials en badges; hybride onderwijs en blended onderwijs(werk)vormen)
Invalshoek informatiekunde (o.a. stroomlijnen van processen, procedures en standaardisering; gebruik van data in het onderwijs; AI in het onderwijs)
Invalshoek techniek (o.a. infrastructuur; sourcing; naar een landelijke digitale leeromgeving)
Bedreigingen (o.a. organisatie van het onderwijs vanuit een fysiek onderwijs paradigma; cybercrime; uitfaseren als pijnpunt).
Al deze aspecten worden helder en beknopt beschreven. Die ga ik hier niet samenvatten.
Deel 4 – Werkvormen om aan de slag te gaan met het opstellen of herijken van de visie op de digitale leeromgeving.
Wat valt mij op?
- Ik deel de mening van de samenstellers dat de componentenvisie in het hoger onderwijs is geland. Overigens niet alleen in het hoger onderwijs. Ook binnen het middelbaar beroepsonderwijs en binnen arbeidsorganisaties, slaat deze visie aan (is mijn ervaring). Het vergt wel de nodige communicatie om het verschil uit te leggen tussen een DLO en een LMS (als kern van de DLO).
- De auteurs focussen zich op hogeronderwijsinstellingen. Er zijn echter ook tal van mbo-instellingen aangesloten bij SURF. Dit thema speelt daar ook zeer. Waarom is daar weinig oog voor in deze uitgave?
- Het rapport biedt veel stof tot nadenken. De thema’s en 28 aspecten zijn helder geschreven en zeer relevant voor de DLO. De DLO is nog lang niet uitontwikkeld. Van radicale veranderingen is echter vooralsnog geen sprake. Dat is ook niet erg. We hebben onze handen vol aan de geleidelijke doorontwikkeling van de DLO.
- De samenstellers suggereren dat flexibilisering van het onderwijs in de toekomst er wellicht toe zal leiden dat een een persoonlijk (op blockchaintechnologie gebaseerd) portfolio van de lerende de kern van de digitale leeromgeving zal vormen, waarbij het portfolio synchroniseert met de componenten van de digitale leeromgeving van instellingen. Ik ben van mening dat je een onderscheid moet maken tussen de plek waar de lerenden leren en de plek waar het bewijsmateriaal dat de lerende tijdens de studie heeft verzameld, bewaard en ontsluit. Dat er relaties tussen die twee bestaan, is evident.
- Het is wat mij betreft de vraag of flexibilisering echt een grote vlucht zal nemen. Voor welk probleem is een vergaande manier van flexibilisering een oplossing? Lerenden hebben behoefte aan binding met een duidelijke basis. Zij zullen best een deel van de studie elders volgen, bijvoorbeeld om zich te specialiseren of om les te krijgen van een docent van naam en faam. Maar overstijgt dit de 25% van het curriculum? Er wordt wat mij betreft ook veel te gemakkelijk over een curriculum gedacht. Dat is geen programma dat je, zoals bij een schouwburg, zelf gemakkelijk kunt samenstellen. Curriculumontwikkeling is een vak apart.
- Bij de organisatie van het onderwijs vanuit een fysiek onderwijs paradigma hadden de samenstellers meer aandacht kunnen schenken aan de wijze waarop werkzaamheden binnen onderwijsinstellingen worden verdeeld en de verhouding tussen voorbereiden en uitvoeren. De werkdruk en de manier waarop we omgaan met plannen van inzet vormt m.i. een belemmering voor de realisatie van blended learning en online leren.
- Bij uitfaseren als pijnpunt hadden de auteurs meer aandacht kunnen besteden aan de kosten die met name docenten moeten maken bij het maken van een overstap naar, bijvoorbeeld, een nieuw LMS. Dat kost docenten veel tijd en energie, ondanks de ondersteuning die docenten hierbij krijgen. Deze kosten zijn hoger naarmate een docent meer werk heeft gemaakt van blended learning.
- De auteurs hebben zich beperkt tot 28 aspecten die gevolgen hebben op de DLO. Zij erkennen daarmee niet volledig te zijn. Een ontwikkeling die ik echter echt mis, is de bijdrage van het onderwijs aan een leven lang ontwikkelen. Dat betekent je ook richten op nieuwe doelgroepen zoals volwassenen (post-initieel), met meer aandacht voor vaardigheden en het erkennen van andere manieren van leren dan de klassieke onderwijsactiviteiten. Juist voor een leven lang ontwikkelen zijn flexibilisering en microcredentials m.i. van belang.
- Het inrichten van processen zoals het opstellen van een onderwijs- en examenregeling of het inrichten van een onderwijscatalogus is complex. Als je verschillende applicaties met elkaar combineert, dan creëer je afhankelijkheden waarbij ook diverse actoren betrokken zijn (zoals opleidingsmanagers en studentadministraties). Deze actoren zijn zich niet altijd bewust van deze afhankelijkheden. Ook komt het voor dat niemand zich verantwoordelijk voelt voor het hele proces. Het gevolg is dat informatie niet correct of volledig in een studentinformatiesysteem is ingevoerd waardoor lerenden geen toegang hebben tot een leereenheid in het LMS. Dit vraagt veel aandacht van instellingen. De samenstellers verwachten dat onderwijsinstellingen veel volwassener zullen worden op het gebied van informatiemanagement. Volgens mij is er op dit terrein nog een wereld te winnen.
- Lang niet alle applicaties voldoen aan de open standaarden. Het is helemaal treurig gesteld met systemen die uitgevers van digitaal lesmateriaal gebruiken. Het integreren van digitaal lesmateriaal van uitgevers in de DLO verloopt daardoor niet goed. Op dit terrein is ook nog een wereld te winnen. De auteurs hadden hier m.i. meer aandacht aan kunnen besteden.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie