Hangt het SAMR-model af van het referentiekader van docenten?

Vlak voor de Kerst heb ik weer eens aandacht besteed aan het SAMR-model. Dit model wordt gebruikt om te beschrijven hoe je ICT in het onderwijs kunt inzetten. Patrick Koning vraagt zich daarbij af of de vier manieren in dit model, geen kwestie van het perspectief van de docent zijn. Deels wel, denk ik.

SAMR-modelDe vier manieren zijn:

  • Substitutie (zonder functionele verbetering)
  • Augmentation (versterking van het leren): technologie vervangt een leermiddel, maar leidt ook tot functionele verbetering.
  • Modification (vernieuwing): dankzij technologie kun je taken opnieuw ontwerpen.
  • Redefinition (herdefiniëren of transformatie): dankzij technologie kunnen lerenden nieuwe taken uitvoeren, die zonder ICT praktisch niet konden worden uitgevoerd.

Patrick Koning gebruikt dit SAMR-model ook binnen een training en vraagt zich daarbij af of de positie van waaruit je vertrekt als docent, je persoonlijk referentiekader, niet bepaalt of sprake is van substitutie, versterking, vernieuwing of transformatie:

Wat voor de ene docent substitutie is, is voor een andere docent augmentation.

Volgens mij kun je dit onderwerp vanuit drie -wellicht meer- perspectieven benaderen. In de eerste plaats vanuit het perspectief van de docent (persoonlijk referentiekader). Een docent die nooit formatief toetsen gebruikt, is vernieuwend bezig als hij een toetsapplicatie gaat gebruiken voor formatief toetsen. Een docent die normaliter Mentimeter gebruikt voor het inventariseren van voorkennis is versterkend bezig als hij in plaats van het student response systeem, zelftoetsen met open vragen en automatische expertantwoorden gebruikt. De ene technologie wordt vervangen door de andere technologie, maar leidt waarschijnlijk tevens tot meer verdiepend leren.
Het referentiekader van de docent is volgens mij dus inderdaad van invloed op de vraag of een nieuwe leertechnologie een subsitituut, versterking, etcetera is.

Het tweede perspectief is het dominante onderwijsparadigma. Stel: binnen een school, schooltype of land wordt voornamelijk traditioneel-klassikaal onderwijs verzorgd. Als men daar computer supported collaborative learning gaat invoeren, is waarschijnlijk sprake van ‘redefinition’. Als een school echter veel gebruik maakt van samenwerkend leren, dan zal het gebruik van technologie daarbij vermoedelijk vooral versterkend werken.

Het derde perspectief is dat van onderwijswetenschap. Daarmee doel ik op wat bekend is over effectief, efficiënt en aantrekkelijk onderwijs. Bijvoorbeeld: een docent die bepaalde leerstof via geschreven tekst, video en podcasts gaat aanbieden omdat hij in wil spelen op verschillende leerstijlen van lerenden, is vanuit eigen perspectief wellicht vernieuwend bezig. Vanuit het perspectief van kennis over onderwijs is echter geen sprake van meer effectief, meer efficiënt en -op langere termijn- aantrekkelijker onderwijs. Leerstijlen zijn immers een hardnekkige mythe. Dat wil overigens niet zeggen dat het verstrekken van leerstof via meerdere media onzin is (maar wel als je lerenden met een zogenaamde ‘auditieve’ leerstijl naar podcasts wil laten luisteren.

Ik ga er hierbij dus van uit dat ook bij vernieuwing en herdefinitie sprake moet zijn van meer effectief, efficiënt en/of aantrekkelijk onderwijs. Het gaat immers niet om technologische vernieuwingen of herdefinities op zich. Met uitzondering van het niveau van ‘substitutie’ zou er altijd sprake moeten zijn van een functionele verbetering.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Een reactie

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *