Volgens Julia Freeland Fisher gaan we de komende jaren binnen het onderwijs technologie voor andere doelen gebruiken, dan voor leren. Zij ziet een nieuwe golf van ‘disruptive innovation’ op het onderwijs afkomen. Ik heb mijn aarzelingen.
Julia Freeland Fisher van het Clayton Christensen Institute stelt dat het (K12) onderwijs het afgelopen decennium zo’n 7 miljard dollar heeft geïnvesteerd in educatieve technologie. Online leren is volgens haar ‘mainstream’ geworden binnen het onderwijs:
online learning is shattering the boundaries of traditional, monolithic approaches to K-12 instruction.
De komende tijd verwacht zij dat technologie niet zozeer zal beïnvloeden hoe lerenden leren, maar hoe lerenden contact zullen onderhouden met experts, mentoren en ‘peers’. Lerenden zullen technologie dus voornamelijk gebruiken om te netwerken.
These innovations are offering connections in circumstances where students’ lack access to relationships. They are opening up new channels to help students accrue what sociologists and economists call social capital—that is, the value contained in our networks.
Freeland Fisher wijst op het belang van connecties voor je loopbaan. Dankzij connecties vind je vaak werk. Scholen zijn volgens haar echter eilanden die jongeren onvoldoende in staat stellen in contact te komen met de echte wereld. Er zijn bijvoorbeeld veel te weinig loopbaanadviseurs, en ook docenten komen hier niet aan toe.
De auteur ziet applicaties opkomen voor zaken als collegebegeleiding, projectgebaseerd leren in de praktijk en academische ondersteuning. Deze applicaties hebben gemeen dat zij lerenden in staat stellen relaties aan te gaan die anders buiten bereik liggen.
Volgens Freeland Fisher volgt deze ontwikkeling ook typisch het patroon van disruptieve innovaties: ze beginnen als eenvoudigere, schijnbaar “van mindere kwaliteit zijnde” toepassingen die gericht zijn op gebruikers die door kosten of toegangsbarrières van de bestaande markt worden geweerd. Ze richten zich dus op het terrein van non-consumptie waarvoor eigenlijk geen alternatief is. Voor lerenden die nu geen mogelijkheid hebben om te netwerken met experts en mentoren in de echte wereld, kunnen deze technologieën grote impact hebben.
Mijn opmerkingen
- Eerlijk gezegd overschat Julia Freeland Fisher de ‘disruptieve’ impact van digitalisering op het onderwijs. Ja, er wordt in toenemende mate online geleerd. Meestal in combinatie met face-to-face leren. Maar ik zie weinig ‘disruptie’.
- De auteur wijst terecht op het belang van netwerken. Zij stelt een probleem aan de kaak dat in ons land in veel mindere mate aan de orde is (ik ben minder op de hoogte over de veronderstelde problematiek in de VS). Met name binnen het beroepsonderwijs is er een behoorlijk sterke band met het bedrijfsleven. Lerenden komen op allerlei manieren en momenten in hun opleiding in contact met medewerkers in het bedrijfsleven (van gastdocenten tot stages). Ongetwijfeld kan dit verder worden versterkt, ook afhankelijk van de opleiding en instelling.
- Ik ben er wel van overtuigd dat technologie hierbij een meer belangrijke rol gaat spelen. Je kunt dankzij technologie ‘de muren van de school’ doorbreken en externen gemakkelijker bij het onderwijs betrekken. Robert-Jan Simons wees daar al zo’n twintig jaar geleden op. We beschikken nu over veel meer mogelijkheden om netwerken van experts, mentoren en lerenden te ondersteunen. Daarbij is het vooral van belang om gezamenlijke doelen en belangen te definiëren, en werkwijzen in te voeren. Technologie alleen is onvoldoende om netwerken mogelijk te maken. Dat weten we weer op basis van onderzoek naar netwerkleren.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie