In de Verenigde Staten stimuleert de overheid scholen om te investeren in online tutoring om onderwijsachterstanden, opgelopen tijdens de Corona-pandemie, weg te werken. Jill Barshay schrijft dat er weinig bewijs is dat online tutoring veel lerenden helpt, ook al wordt er een vermogen in geïnvesteerd. De belangrijkste oorzaak is waarschijnlijk: lerenden maken er nauwelijks gebruik van.
Online tutoring wordt in de VS aangeboden door particuliere bedrijven. Lerenden hebben dan de mogelijkheid om 24/7 voornamelijk te chatten met tutors als zij vragen hebben over verschillende vakken. Zij zien en spreken de tutoren niet.
Scholen sluiten een overeenkomst af met deze bedrijven. Vervolgens kunnen lerenden dan contact opnemen met online tutoren als zij ondersteuning nodig hebben. Slechts een een klein percentage van de lerenden maakt echter regelmatig gebruik van deze diensten. Barshay refereert naar een onderzoeksrapport van Brown University waarin staat ‘opt-in tutoring‘ ongelijkheden kan vergroten in plaats van verminderen. Daarnaast bespreekt ze een onderzoek van Mathematica naar de UPchieve tutoring service, waaruit bleek dat lerenden aanzienlijke vooruitgang op het gebied van wiskunde boekten. Volgens Barshay kunnen deze resultaten mogelijk vertekend zijn door het gebruik van financiële prikkels en e-mailherinneringen in het onderzoek. Ook hebben ze vooral gekeken naar lerenden die gebruikt maakten van online tutoring. Verder is volgens de auteur nogal wat op de onderzoeksopzet aan te merken.
Volgens Barshay kan het on-demand karakter van online tutoring een barrière vormen, omdat lerenden zelf initiatief moeten nemen om hulp te zoeken. Dit model zou daarmee weleens alleen effectief kunnen zijn voor een specifieke subset van lerenden. Bij tutoring is bovendien het opbouwen van een vertrouwensrelatie tussen lerende en tutor van belang. Daar wordt bij de ‘on-demand modellen’ geen aandacht aan besteed. Aanbieders van online tutoring wijzen op de kracht van online tutoring zonder audio en video omdat deze vorm het mogelijk maakt om vragen te beantwoorden en ondersteuning te bieden op het moment dat lerenden daar behoefte aan hebben. Zij erkennen echter de lage gebruikspercentages als een probleem. Barshay laat ook een onderzoeker aan het wordt die vraagtekens plaatst bij vraaggerichte online tutoring omdat veel lerenden niet voldoende weten van wat zij niet weten.
Voor lerenden die achterlopen ten opzichte van het niveau van de groep, bieden de huiswerkvragen ook vaak geen oplossing voor hun hiaten in de basiskennis. Effectieve tutoring begint met een beoordeling van de achterstand van de lerende, gevolgd door consistente, gestructureerde lessen.
Ten slotte plaatst Barshay vraagtekens bij de economische efficiëntie van on-demand tutoring. Ze verwijst naar voorbeelden waar de daadwerkelijke gebruikscijfers de vermeende kostenbesparingen ondermijnen. Barshay sluit af met de suggestie dat het geld mogelijk beter besteed kan worden aan kleinschalige tutoringprogramma’s die volgens onderzoeken effectiever zijn.
Mijn opmerkingen
Wellicht werkt online tutoring beter als aanbieders van online tutoring zich actiever opstellen richting de lerenden. Als zij lerenden bijvoorbeeld beter kennen en zicht hebben op de voortgang. Dat betekent m.i. dat online tutoring dan wordt aangeboden door de school, in aanvulling op het reguliere onderwijs. De vraag is wel: wie moet die online tutoring verzorgen?
Bashay’s bevindingen zijn ook relevant in de discussies over de rol van generatieve AI op het gebied van online tutoring. Lerenden zouden de beschikking kunnen krijgen over een tutor die 24/7 beschikbaar is, en die feedback en ondersteuning kan geven als lerenden daar behoefte aan hebben. Je moet lerenden dan wel motiveren om gebruik hiervan te maken. Als het vooral de gemotiveerde lerende is die gebruik maakt van de AI-tutor, dan draagt deze toepassing bij aan het vergroten van de ongelijkheid binnen het onderwijs.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie