Vandaag heb ik in Utrecht een expertbijeenkomst van het project Flexibel leren bijgewoond. Dit project gaat -kort door de bocht geformuleerd- over de organiseerbaarheid van flexibel leren: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de noodzakelijke ‘leerbronnen’ (ruimtes, docenten, materialen, etc) op de juiste tijd, de juiste plaats, in de juiste hoeveelheden en ook nog eens betaalbaar beschikbaar zijn voor het leren van deelnemers. Ik ben lid van de projectgroep, met name ook omdat dit project erg relevant is voor mijn huidige werk.
De organisatie had drie experts van buiten het MBO-onderwijs uitgenodigd. Dat leidde tot een boeiende ochtend, met nieuwe inzichten, maar ook tot meer vragen. Vooral ook omdat het gesprek niet alleen over de organisatie van het onderwijs ging, maar ook over de inhoud van het onderwijs. Ik wil op basis van deze bijeenkomst een aantal gedachten formuleren.
1) Binnen het onderwijs kun je op drie niveaus te maken krijgen met flexibilisering:
– Op het niveau van de opleiding (je kunt bijvoorbeeld verschillende projecten uitvoeren, binnen verschillende sectoren)
– Op het niveau van de leereenheid (bijvoorbeeld binnen een project).
– Op het niveau van de leertaak (bijvoorbeeld wat betreft leerstof).
2) Er is vaak overdreven aandacht voor flexibilisering. Deelnemers zullen nooit allemaal een persoonlijke leerroute volgen. Denk ook aan de "paradox of choice" van Barry Schwartz: meer keuzemogelijkheden kan leiden tot een slechtere besluitvorming of zelfs tot het onvermogen om überhaupt keuzes te kunnen maken.
Grote delen van de leerroutes (70%?) zullen voor een grote groep gemeenschappelijk zijn. Volgens mij is dat vooral het geval op het niveau van de opleiding. De variëteit op het niveau van de leertaak kan groter zijn. De manier waarop we het onderwijs organiseren zegt overigens niet alles over de kwaliteit van het onderwijs. Wel -zo vermoed ik- zal (de perceptie van deelnemers van) de kwaliteit van het onderwijs negatiever zijn naarmate de organisatie meer rammelt. Zie het rapport over De Balansschool.
3) Er wordt eenzijdig gekeken naar de individualisering, informatisering en internationalisering van het onderwijs. Terwijl de informalisering en intensivering van het onderwijs onderbelicht blijven. Deze laatste twee aspecten hebben wat mij betreft vooral te maken met de onvoldoende aandacht voor informeel leren en met de pedagogische opdracht van het onderwijs (geborgenheid, veiligheid, beroepsethiek, fatsoenlijk met elkaar omgaan, enzovoorts).
4) De manier waarop we ons onderwijs organiseren is niet waardenvrij. De klassieke bel is bijvoorbeeld een manier om deelnemers te disciplineren. Hoe zit het met alternatieve planningsmethoden?
5) Belangen spelen vaak een belangrijkere rol bij logistiek dan technologie.
6) Als je de logistiek echt wilt optimaliseren, dan zul je verder moeten kijken dan je eigen ‘schakel’.
7) Je kunt een onderwijsinstelling wellicht het beste vergelijken met ‘job shop‘. Een garagebedrijf is een voorbeeld van deze manier van het organiseren van werkprocessen. Je komt binnen bij de receptie werkplaats. Daar meld je je auto aan. Er zijn vervolgens een aantal mogelijkheden die met je auto kunnen gebeuren. Banden wisselen, APK keuring, complexe reparatie, kleine beurt, grote beurt, enzovoorts. Afhankelijk van datgene wat er moet gebeuren ben je veel of weinig tijd kwijt. Kleine reparaties (het vervangen van een lampje) worden onmiddellijk uitgevoerd. Voor grote reparaties ben je je auto een tijd kwijt omdat het aantal ‘resources‘ beperkt is: er is een beperkt aantal specialisten aanwezig, bepaalde onderdelen moeten besteld worden. Belangrijk daarbij is dat een goede garage de verwachtingen wat betreft tijd en kosten goed managed. Anders scoor jij als klant negatief bij de evaluatie, die garages standaard afnemen als een reparatie is uitgevoerd (mijn garage doet dat in elk geval wel).
Onderwijs kun je ook op die manier organiseren. Deelnemers hebben een aantal -niet een onbeperkt aantal- keuzemogelijkheden, kunnen zich op basis van ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ inschrijven voor leereenheden (zoals workshops) en kunnen voor eenvoudige vragen onmiddellijk terecht (volgens het principe van ‘shortest processing time‘). Verder is er sprake van verplichte onderdelen die deelnemers moeten volgen om te voldoen aan een competentieprofiel (‘bill of materials‘). Belangrijk bij de organisatie van het onderwijs is ook het managen van verwachtingen van deelnemers. Deelnemers -zelfs de ongeduldige ‘net generation- snapt best dat niet alles kan volgens het principe van "I want it all and I want it now!". En als ze dat niet snappen, dan moet het onderwijs hen aan het verstand brengen dat een workshop pas doorgaat als vijftien deelnemers zich hebben ingeschreven. Of dat maar maximaal dertig deelnemers aan een workshop kunnen meedoen en dat zij dan maar desnoods op een wachtlijst moeten gaan staan. Een complicerende factor hierbij is dat -in tegenstelling tot auto’s- deelnemers aan onderwijs ook grenzen hebben wat betreft belasting. Je kunt niet zo maar zeggen: dan volg je die workshop toch ook in de volgende periode?
Belangrijk is ook dat deelnemers leren vanuit een bepaalde basisgroep, waar aan vertrouwen wordt gewerkt. Als klant van een autogarage heb jij immers ook één aanspreekpunt die je kan vertellen hoe het met je auto staat.
Zie ook de weblog van Jef van den Hurk, één van de kartrekkers van dit project. Jef zal ongetwijfeld ook over deze sessie bloggen. Hij heeft al e.e.a. over dit project geschreven.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie