Een nieuwe impuls voor het media-debat in het onderwijs?

De bomaanslag in Boston heeft weer laten zien hoe krachtig en tegelijkertijd risicovol mobiele technologie en sociale media kunnen zijn. Ik denk dat deze gebeurtenis ook van invloed kan zijn op het 'good old'-mediadebat dat jaren geleden rond ICT in het onderwijs is gevoerd, maar nooit echt is beëindigd.

Vandaag las ik een bijdrage over de invloed van nieuwe media op onze samenleving, naar aanleiding van de bomaanslag op de marathon van Boston. Volgens de auteur heeft deze gebeurtenis laten zien dat camera's alomtegenwoordig zijn, dat foto's en getuigenissen van gebeurtenissen via sociale media razendsnel worden verspreid, en dat geheime diensten beschikken over tools om in rap tempo foto's te analyseren en patronen te herkennen. Daardoor is, bij grootschalige evenementen, niemand meer onzichtbaar.

Dit is, zoals de auteur ook aangeeft, een vorm van collectieve intelligentie die er mede toe heeft geleid dat de daders snel konden worden opgespoord. Maar aan de andere kant werden ook nep-berichten de wereld in geslingerd (met veel ruis tot gevolg), en werd een jongen uit New York vals beschuldigd waarna hij zijn huis niet meer durfde te verlaten.

Volgens het artikel zijn we dankzij deze media nu in staat tot dingen, waar een jaren geleden alleen organisaties toe in staat waren. Bovendien vindt er een verschuiving plaats in het gebruik van media. E-mail blijkt bijvoorbeeld een traag medium te zijn, dat niet geschikt is om grote groepen belanghebbenden snel te informeren.

Ik vind dit de zoveelste illustratie van de impact die sociale media en mobiele technologie op ons gedrag hebben (denk ook aan de rol van sociale media bij de Arabische Lente). We doen anno 2013 dingen, waar we 20 jaar geleden niet eens aan gedacht zouden hebben. De vraag is echter of dat ook geldt voor leren.

In de jaren negentig woedde binnen wetenschappers die zich bezig hielden met technologie en onderwijs, het zogenaamde 'mediadebat'. Richard Clarke was van mening dat media an sich niet van invloed zijn op leerprestaties. Hij focuste zich daarbij dus op leerresultaten. Volgens Robert Kozma zou je vooral moeten kijken naar hoe media leren beïnvloeden.

Dit debat werd dus gevoerd in een tijd waarin technologie nog niet alomtegenwoordig was, en we niet in staat waren dankzij sociale netwerktechnologie permanent 'connected' te zijn. Technologie is nu persoonlijk en altijd onder handbereik.

Dat heeft wellicht geen invloed op de vraag of we betere leerprestaties behalen als begin jaren negentig. Het leidt er in elk geval toe dat we andere leerdoelen kunnen nastreven en andere leerprestaties kunnen behalen, op een andere manier. Het cureren van massa's informatie is daar een voorbeeld van, net als het snel oplossen van een technisch probleem op de werkvloer (performance support). Verder heeft de grote mate van flexibilisering, die we nu kunnen realiseren dankzij leertechnologie, andere voordelen dan betere leerprestaties. De rijkere gereedschapskist, waar we dankzij technologie over beschikken, helpt ons nog meer afwisselende leeractiviteiten te ontplooien (positief voor de motivatie) en onze scope te verbreden.

De invloed van media op leren komt ook naar voren in het TPACK-model, waar onderzoek naar wordt gedaan. Dit model richt zich op de integratie van ICT in het onderwijs, en benadrukt de complexe wisselwerking tussen technologie, didactiek en leerinhouden. Deze wisselwerking impliceert ook wederzijdse beïnvloeding van deze drie componenten. Dit maakt wat mij betreft Clarke's stellingname steeds minder relevant.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *