De European University Association heeft recent een update van een paper over massive open online courses uitgegeven. De auteur schetst hierin een behoorlijk compleet beeld van de stand van zaken met betrekking tot deze MOOCs. Wat hierbij opvalt -en mij aanspreekt- is de nuchtere toon waarin hij de kansen en vragen ten aanzien van dit fenomeen bespreekt.
Verleden jaar heeft de European University Association een paper gepubliceerd over massive open online courses (MOOCs). Ik stelde in januari 2013 dat dit paper een goed overzicht gaf van de stand van zaken rond MOOC en dat auteur Michael Gaebel hierin een aantal relevante vragen stelde (o.a. ten aanzien van het business model en het toekennen van credits). De reactie van het bestuur van de EUA vond ik echter te defensief.
Gaebel heeft zijn paper inmiddels geupdated. In deze editie ontbreekt overigens een heldere afbakening van het begrip ‘MOOC’, en de positionering van MOOCs als niet zo’n recent fenomeen. Er wordt bijvoorbeeld nauwelijks meer expliciet aandacht besteed aan het verschil tussen de cMOOCs en de xMOOCs (behalve in 5.2 als Gaebel schrijft dat het concept van de cMOOCs niet kan worden toegepast op de platforms van de grote MOOC-providers).
In deze versie besteedt Gaebel aandacht aan een aantal aspecten.
- De groeiende groep providers van MOOCs. Coursera is de grootste partij (en sterktste groeier), al komen er steeds meer (ook niet-Amerikaanse) aanbieders bij. Daar komt bij dat steeds meer Europese onderwijsinstellingen MOOCs aanbieden.
- De Europese dimensie. Onderwijsinstellingen bieden ook vaker MOOCs aan die op de nationale markt zijn gericht, bijvoorbeeld omdat zij in de eigen taal worden verzorgd. Europese initiatieven worden wel bevorderd (de Open Universiteit is bij een aantal Europese projecten op dit terrein betrokken). Er zijn ook Europese MOOC-aanbieders in opkomst. Nog steeds zijn er ook universiteiten die geen heil zien in MOOCs, zoals de University of Cambridge.
- De mondiale dimensie. MOOC-aanbieders uit andere werelddelen, dan Noord-Amerika of Europa, maken gebruik van Amerikaanse of Europese cursussen. Dit onderdeel biedt een overzicht van onder meer Australische, Braziliaanse, Chinese en Arabische initiatieven.
- Business modellen. Het is nog steeds de vraag of bedrijven die MOOCs aanbieden, er in zullen slagen hier aan te gaan verdienen. Dit kon volgens Gaebel wel eens ten koste van de kwaliteit van de MOOCs gaan. De kosten van productie, onderhoud en uitvoering kunnen bovendien sterk variëren. Dit is mede afhankelijk van de wijze waarop een MOOC is ontwikkeld, de mate waarin lerenden ondersteuning krijgen en het aantal keren dat een MOOC wordt verzorgd (herbruikbaarheid). “Crowd-funding” wordt ook gezien als een inkomstenbron. Gaebel merkt op dat reeds meer dan een kwart van de Coursera-cursussen wordt aangeboden met de ’signature track’ waarvoor deelnemers betalen. Gaebel beschrijft niet in welke mate lerenden daar al gebruik van maken.
- Het is nog steeds onduidelijk wat de gevolgen van MOOCs voor leren en doceren zullen zijn. Zijn MOOCs manieren om te leren, of informatiebronnen? MOOCs zullen het bestaande hoger onderwijs niet vervangen, maar zullen vermoedelijk een aanvulling zijn op het bestaande onderwijs. Bijvoorbeeld doordat MOOCs worden gebruikt in combinatie met face-to-face onderwijs (denk aan de flipped classroom), of omdat MOOCs vooral gericht zullen zijn op professionals die bij willen blijven op hun vakgebied.
Gaebel meent dat MOOCs waarvoor een beperkt bedrag wordt gevraagd, MOOCs waarbij aanvullende diensten voor studenten worden aangeboden en MOOCs waarvoor onder voorwaarden studiepunten kunnen worden verkregen, een voorbode van een diversiteit aan toepassingsmogelijkheden kunnen zijn. Verder is ‘unbundling’ relevant voor deze ontwikkeling (verschillende instellingen bieden diverse onderwijsdiensten aan). Hij gaat in dit deel ook in op de mate van ‘openheid’ van MOOCs. Content, bijvoorbeeld van het Britse Futurelearn, mag bijvoorbeeld niet altijd gekopieerd of bewerkt worden. Gaebel vreest dat de diversiteit aan openheid (of het gebrek daaraan) zal leiden tot juridische issues. - De impact van MOOCs op instellingen voor hoger onderwijs zal variëren, verwacht Gaebel. Hij doelt daarbij onder meer op de druk op Amerikaanse onderwijsinstellingen om goedkoper onderwijs aan te bieden, of op Europese onderwijsinstellingen die MOOCs gebruiken om de internationale concurrentiepositie -mede dankzij mondiale zichtbaarheid- te verbeteren. Europese onderwijsinstellingen zien in MOOCs ook een mogelijkheid voor onderwijsinnovatie en kwaliteitsverbetering. Daar komt bij dat sommige instellingen verwachten dankzij MOOCs nieuwe markten te kunnen bereiken of een betere aansluiting te kunnen realiseren met de arbeidsmarkt. Potentiële voordelen hebben ook te maken met meer mogelijkheden voor internationalisering of onderzoek. Van een ‘lawine’ richting hoger onderwijs zal dan ook geen sprake zijn. Ook plaatst hij vraagtekens of inderdaad sprake is van echte innovatie op het gebied van leren.
Michael Gaebel merkt bovendien m.i. terecht op dat we niet moeten doen alsof e-learning en ‘open education’ zo nieuw zijn. In Finland is het hoger onderwijs bijvoorbeeld al erg toegankelijk omdat alle universiteiten al open universiteiten hebben geïncorporeerd. Deze Finse universiteiten houden zich mede daarom nauwelijks bezig met MOOCs. Gaebel typeert deze cursussen vooral als “One piece in the puzzle of technology-enhanced education”.
Al met al een goed overzicht van de stand van zaken, al mis ik dus een duidelijke positionering en contextualisering van het begrip ‘MOOC’. In de aankondiging heb ik de EUA nu niet op een defensieve houding kunnen betrappen. Sterker, in het laatste deel van het paper roepen zij universiteiten op een strategie op dit terrein te ontwikkelen, hun verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van het leren (inclusief MOOCs) en ook proactief te verkennen hoe men e-learning kan inzetten.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie