Vandaag heb ik de EduExchange 2006 bijgewoond. Een congres over ICT in het onderwijs (georganiseerd door Kennisnet/ICT op School en Surf), waarbij standaarden een centrale rol spelen. Ik vond het een redelijk geslaagd congres. Wel waren de voorzieningen om met laptops te werken, niet heel denderend. Geen gratis draadloos netwerk en amper stroomvoorzieningen om de accu van je laptop op te laden (als je tenminste ook nog op een stoel wilde zitten). Ook waren de ICT-voorzieningen (zoals Internet-voorzieningen voor de sprekers) niet heel denderend, waren er geen functionele zaalvoorzitters (tenminste niet bij ‘mijn’ ochtendpresentaties) en was de planning niet goed. We begonnen veel te laat, mede doordat de minister van Onderwijs ook virtueel verstek liet gaan. Vervolgens liep het programma uit waardoor de eerste presentatie behoorlijk afgeraffeld werd, en er geen ruimte voor vragen was. Maar inhoudelijk heb ik zeker zinvolle dingen gehoord. Wel was er weinig aandacht voor web 2.0 terwijl dat wel in de uitnodiging werd gesuggereerd. En ik ben weer veel (oude) bekenden tegen gekomen.
Inhoudelijk werd de aftrap gegeven door Toine Maes van Kennisnet ICT op School. Hij vergeleek de de impact van ICT in het onderwijs met de invloed van ICT in andere sectoren. Maes liet onder andere een voorbeeld zien van Toyota. Deze fabrikant stelt je in staat om zelf een auto samen te stellen op basis van componenten (kleur, interieur, automaat of met versnellingen, enzovoorts). Krijgt binnen het onderwijs de lerende ook een rechtstreekse relatie met het leerproces? Belangrijk hierbij is te erkennen dat Toyota wel er voor zorgt dat de componenten van hoge kwaliteit zijn, zoals Harm Weistra later op de dag terecht opmerkte. Dat geldt ook voor het onderwijs. Verder zul je bij complexe keuzeprocessen iemand moeten hebben die je hierbij adviseert. Sowieso willen mensen niet altijd keuzes maken. En bij leren gaat het natuurlijk om meer dan het absorberen van content. Je hebt iemand (of meerdere mensen) nodig die je helpen betekenis te geven aan de betreffende informatie. Ik koop bijvoorbeeld nooit meer een laptop via Internet omdat de kwaliteit van de service van webwinkels vaak erg slecht is. Ze schuiven met dozen, tegen een goedkope prijs. Maar ik betaal liever wat meer als ik een goed gesprek kan voeren met een verkoper over wat ik wil en wat het apparaat allemaal kan.
Maes ging ook kort in op web 2.0. Hij stelde dat web 2.0 technologie in de toolbox van de docent zou moeten zitten. Want web 2.0 kan de docent helpen bij het communiceren over informatie en het betekenis geven aan informatie zodat deze kennis wordt. Tot slot benadrukte Maes de ontwikkeling dat onderwijs een veel dynamischer systeem wordt waarin rolwisselingen aan de orde van de dag zijn. Hij sprak van Education everyware, waarvoor standaarden noodzakelijk zijn.
Gerard Hartsink van de ABN AMRO ging op een illustratieve manier in op het belang van standaarden. Binnen de financiële wereld wordt veel met standaarden gewerkt. Daardoor is het mogelijk dat ik in Nederland met mijn giropas kan pinnen bij de Postbank, maar ook bij concurrent Rabobank. Helaas is het nog niet mogelijk om tijdens mijn vakantie in Griekenland in een restaurant te pinnen. Daar blijkt uit dat bij pinnen vooralsnog sprake is van een lokale markt. Maar ook aan die Europese standaard wordt gewerkt.
Hartsink schetste een beeld van de complexiteit van de totstandkoming van die standaarden. Wordt over het onderwijs vaker geklaagd over stroperigheid, binnen de bankwereld kan men er ook wat van. Dit trage tempo is natuurlijk te wijten uit het feit dat veel verschillende belanghebbenden betrokken zijn (en moeten zijn) bij de ontwikkeling en acceptatie van deze standaarden. Om overal in Nederland met dezelfde pas te kunnen pinnen waren vertegenwoordigers van de banken, het bedrijfsleven, de consumenten en organisaties als Interpay betrokken bij het maken van afspraken. Hartsink gaf ook aan dat standaarden pas worden geaccepteerd als sprake is van een gemeenschappelijk belang, win-win voor alle partners en een gevoel van urgentie. Strategisch-economische belangen belemmeren de ontwikkeling wel eens. De discussie over Chipper en Chipknip is daar een voorbeeld van (een discussie die overigens 500 miljoen euro heeft gekost). Overheden spelen trouwens vaak een dwingende rol hierbij. Als zelfregulering niet werkt, komt wetgeving.
Hartsink sloot af met enkele geleerde lessen. Daarbij benadrukte hij onder andere het centraal stellen van de klant binnen de keten, de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie, de focus op gemeenschappelijkheid (en niet de verschillen) en de betrokkenheid van alle marktpartijen.
Na het plenaire gedeelte heb ik eerst een presentatie bijgewoond van het Flexbase project waarin het bakkerij-onderwijs de omslag maakt naar competentiegericht leren, gebruik makend van blended learning. Het e-portfolio speelt daar een belangrijke rol bij. Uit deze in te hoog tempo verzorgde presentatie werd duidelijk dat binnen dit project sprake is van integratie van een aantal services. Men gaat uit van een service oriented architecture. Wat betreft inhoud staan competentieprofielen centraal. Om aan competenties te voldoen moet je taken uitvoeren. Taken kunnen flexibel worden uitgevoerd. Taken bestaan uit oriëntatie, planning, opdrachten, evaluatie en beoordeling. Opdrachten worden door een LCMS-achtig systeem aangeboden op basis van een competentieprofiel. Er kan ook gekozen worden voor zelfstandig leren, geleide sturing of veel sturing (met veel ondersteunende opdrachten). Het viel me op dat de mate van sturing vooral in de opdrachten zitten en niet in de mate van begeleiding door een docent. Maar ik heb er helaas niet naar kunnen vragen. Het viel ook op dat Flexbase gebruik maakt van 18 verschillende rollen en dat meerdere typen beoordelingen worden gebruikt (self assessment, online assessment, beoordeling door tutor, 360 graden assessment). In de omgeving wordt ook gebruik gemaakt van een publishing workflow waarmee zo’n 10 duizend leerobjecten worden ontwikkeld.
De tweede presentatie ging over de inrichting van een backoffice bij competentiegericht onderwijs binnen het groene onderwijs. Er komt een standaard set aan competenties en een nieuw examen. Via een proeve van bekwaamheid binnen een kritische beroepssituatie tonen deelnemers aan competent te zijn. Daar is van afgeleid dat je moet leren in oefensituaties. Dat leidt ook tot leervragen bij deelnemers, op basis waarvan leerarrangementen worden ontwikkeld (set van leeractiviteiten die aansluiten op leervragen). In een backoffice werken momenteel 40 docenten van 11 AOC’s aan oefensituaties, leervragen en leeractiviteiten/bronnen. In een contentmanagementsysteem bevindt zich een educatieve contentcatalogus met meer dan 16 duizend leerobjecten (met metadata). Er zijn ook 4000 gratis leerobjecten ontwikkeld. Er zitten nog weinig echte leereenheden en certificeerbare eenheden in. Veel leerobjecten bestaan uit teksten met afbeeldingen. Een centraal opererend Ontwikkelcentrum bepaalt welke leerobjecten worden opgenomen. Er zijn plannen om in de toekomst te werken met taggen en becommentariëren. Maar dat zijn vooral nog plannen.
Ook zoekt men vooral naar wat er al is. Het Ontwikkelcentrum onderhandelt met ontwikkelaar of en onder welke voorwaarde het mag worden gebruikt. Vervolgens wordt het ontsloten (o.a. via metadatering).
In dit project heeft men geconstateerd dat docenten vaak moeite hebben om buiten de geijkte paden te treden met betrekking tot gevraagde content. Ze denken nog heel sterk in de structuur van een boek.
Wat mij hierin ook opvalt, is dat de AOC’s op een goede manier de krachten hebben gebundeld en dat men als een kloek op de eieren (ontwikkelde content). Ik blijf het vreemd vinden dat scholen in de content hun concurrerend vermogen denken te vinden. Bovendien is het geheel -hoe je het wendt of keert- met publieke middelen gefinancierd. Waarom dus geen Creative Commons Licentie?
De backoffice van competentiegericht leren is trouwens breder dan wat hier werd gepresenteerd. En die aspecten -de logistieke en organisatorische kant van competentiegericht leren- kwam na de lunch aan de orde in een workshop van het project flexibel leren. Ik zit in de projectgroep van dit project en was dan ook erg geïnteresseerd. Wat opviel was dat er op kleine schaal al successen met meer flexibel onderwijs konden worden genoemd. Zo zijn er scholen die deelnemers de mogelijkheid geven om zich in te schrijven voor workshops of clinics door de sectoren heen. Een bekend voorbeeld is ook het Sport op Maat initiatief. Of ervaringen met het uitvoeren van projecten waarbij deelnemers zelf kunnen beslissen welk thema zij binnen het project behandelen. Een voorbeeld is een marketingopleiding waar deelnemers voor een bestaand product een nieuwe markt moesten zoeken. Product en doelgroep konden zelf worden gekozen. Toch viel op dat good practices amper op grote schaal te vinden zijn. Vandaar dat in de workshop is gekeken naar belemmerende en stimulerende factoren die opschaling verhinderen cq stimuleren. Uit de discussie kwam een aantal factoren naar voren. Ik wil me beperken tot de volgende vier:
- Binnen een schoolorganisatie is er vaak een onvermogen om een visie in de praktijk te vertalen. Managers hebben vaak geen overzicht van het geheel en weten ideeën ook niet te concretiseren.
- Binnen scholen heerst vaak ‘verzuiling’. Er zijn resultaatverantwoordelijke teams, die alleen naar het resultaat van hun team kijken en onvoldoende oog hebben voor het algemene organisatiebelang.
- Dankzij schaalvergroting kunnen scholen vaak over centrale voorzieningen, die flexibilisering ondersteunen. Denk aan bepaalde ICT-toepassingen zoals learning content managementsystemen, maar bijvoorbeeld ook zo iets als Sport op Maat.
- De wet van de remmende voorsprong moet worden voorkomen. Hiermee werd bedoeld dat een organisatie vaak dankzij een projectsubsidie een stap voorwaarts kan zetten, hier veel van leert, maar dat de inbedding zelf gefinancierd moet worden terwijl daar vaak geen rekening mee gehouden is.
Aan het eind van de dag -voor de borrel- was er nog een forumdiscussie onder leiding van mijn oud-collega en huidig collega-redactielid van e-learning.nl, Harm Weistra. De discussie ging vooral over standaarden en metadata. Bijvoorbeeld: moet je docenten en leerlingen lastig vallen met standaarden? Het valt me altijd op dat het in een dergelijke setting lastig discussiëren is. Een paar honderd mensen in de zaal, een forum op een podium.En altijd iemand die stellingen ongenuanceerd vindt. Ooit meegemaakt dat een ‘kapot genuanceerde’ stelling bediscussieerd is?
Congresorganisaties kunnen zich wat mij betreft beter eens over alternatieve discussievormen buigen. Wat wel leuk is, is dat vooraf congresdeelnemers al konden reageren op stellingen. Harm heeft me net trouwens de uitwerking van de stellingen gemaild. Download stellingeneduexchange.pdf
.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
EduExchange 2006 #5
Geen “echt” wifi tijdens EduExchange, daarom een wat langere samenvatting achteraf.
Ik was gisteren ook op EduExchange en ik had hetzelfde gevoel bij die forumdiscussie. Kan dat nou niet anders. In je beschrijving van de dag geef je aan dat je het vreemd vindt dat scholen de leermiddelen die ze hebben gemaakt willen gebruiken ter verbetering van hun concurrentie positie. Je draagt als argument aan dat die content met publieke gelden tot stand is gekomen. Als ik dit doortrek dan is het nog vreemder dat vandaag de dag de meeste auteurs van Nederlandse HBO boeken werkzaam zijn in dat HBO en hun kennis verkopen aan de uitgevers. Op persoonlijke titel zetten zij hun kennis(vaak opgedaan in dat publieke domein)om in content die door de uitgevers dan weer verkocht wordt aan de (publieke) instellingen waar ze zelf vandaan komen. En dat gebeurd al vele tientallen jaren. Ik pleit er dan ook voor dat er in een betere samenwerking komt tussen de HBO’s en de uitgevers. En dan doel ik niet op het model zoals in de universitaire wereld
Goede weergave van de Eduexchange.
Het had allemaal misschien qua presentatie wat flitsender en qua techniek wat geavanceerder gekund. Maar het gaat om de boodschap.
We staan pas aan het prille begin van echt toepassen van ICT in het onderwijs.
Veel aandacht zal er moet gaan naar het betrekken van docenten en leerkrachten (en studenten of leerlingen) bij de flexibilisering van het onderwijs. De op de Eduexchange getoonde voorbeelden, zoals bij Sport op Maat, kunnen helpen bij deze discussie. Misschien moet er over dit organisatorisch aspect eens een conferentie georganiseerd worden met “good practices”.
Biedt het Gilde zich aan?
Ik kijk ook al uit naar alle PPT’s op de Website van Eduexchange.
@ Emile: ja, dat verbaast mij ook. Ik vind ook dat we naar een andere verhouding tussen onderwijs en uitgevers moeten.
@ Mathhé. De organisatie van zo’n congres zou een uitvloeisel kunnen zijn van het project Flexibel leren. Deze weblog schrijf ik overigens op persoonlijke titel en niet als beleidsmedewerker van het college van bestuur van Gilde Opleidingen 😉