De pedagogische opdracht van het beroepsonderwijs

Vandaag ben ik naar de conferentie ‘Opvoeden moet?!’ van het Alfa College in Groningen geweest. Nu eens geen congres over (t)e-learning. Vanochtend moest ik voor 7 uur de trein hebben. Vroeg op dus, maar wel veel tijd om berichten voor mijn weblog te schrijven en stukken te lezen.

Ik moet zeggen: het was inhoudelijk erg de moeite waard. De pedagogische opdracht van het beroepsonderwijs is een wat lastig thema. Er is een tijd geweest dat dit onderwerp eigenlijk helemaal niet op de agenda stond. En ook nu roept het onderwerp bij veel professionals -zoals dagvoorzitter Frans Meijers het formuleerde- een gevoel van reserve op.

De organisatie had gekozen voor een vol programma. Drie openingspraatjes (zonder Powerpoint of multimedia), plus een cabaretier. En omdat dit uitliep, moesten we meteen door naar de eerste workshop waar koffie geserveerd zou worden (met de nadruk op ‘zou’). De -uitstekende- lunch duurde niet al te lang, waarna we naar de tweede workshop konden gaan. En aan het eind -na een korte pauze- was er een afsluitende discussie. Aangezien de grote zaal het niet mogelijk maakte om zonder te storen tussentijds weg te sluipen,  het programma al wat uitliep en ik paneldiscussies aan het eind van een studiedag meestal teleurstellend vind, heb ik dit gedeelte maar overgeslagen. Ik heb nog getwijfeld omdat Frans Meijers dagvoorzitter was. Maar gezien Frans’ enthousiasme vreesde ik ook nog voor een verdere uitloop (ik ken Frans al langer).

De voorzitter van het College van Bestuur van het 10 jaar oude Alfa College, Berend Kamphuis,  had de eer de aftrap te verrichten. En ik moet zeggen: ik vond dit verreweg de beste bijdrage van de dag. Kamphuis schetste een beeld van grote veranderingen in het onderwijs (competentiegericht, CGO; versnelling van toepassingskennis, globalisering), waarbij over pedagogiek nauwelijks wordt gesproken. Volgens Kamphuis is CGO zonder pedagogische verwachtingen als de staart die de hond doet kwispelen. Hij stelde dat met CGO vaak een ‘liberaal mensbeeld’ geïntroduceerd wordt dat leidt tot zelfverantwoordelijkheid (succes is een keuze, een mislukking dus ook) en onverschilligheid. Docenten zijn daarbij de "hidden manipulators" en werkgevers verwachten alleen dat leerlingen "wekkervast en hufterproof" zijn. Kamphuis typeerde verder de cultuur waarin we leven als een cultuur van ongeremdheid, van ongebreide keuzevrijheid en onmiddellijke behoeftenbevrediging. Echter: "it takes a village to raise a child". Met andere woorden: een zekere mate van gemeenschapszin is noodzakelijk (en volgens mij is dat ook virtuele gemeenschappen mogelijk). Ook zouden docenten veel meer een voorbeeldfunctie moeten hebben (mensenkennis hebben, liefde voor de deelnemer, durven te oordelen). Kamphuis vroeg zich af of we niet nieuwe vormen van gemeenschappen moeten ontwikkelen en of een regionaal opleidingencentrum niet een ‘gemeenschapscentrum’ zou moeten zijn. Volgens mij was dat bij de ROC-vorming ook de bedoeling, waarbij de Britse community colleges aanvankelijk het lichtende voorbeeld waren.

Na Kamphuis was het de beurt aan Hans de Boer van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. De Boer formuleert vaak kort door de bocht en roept daarmee de nodige reacties op. Ik vond het opvallend dat hij toegaf aan bedrijfsblindheid te leiden. Ook het ruiterlijk erkennen van discriminatie door werkgevers vond ik opvallend. "In een hoogconjunctuur worden werkgevers kleurenblind", zo stelde hij. Allochtonen zouden zich meer moeten zelforganiseren om hier tegen in te gaan. De Boer gaf aan dat het vaak lastig is om werkloze jongeren te matchen met leerbanen. Dat wijtte hij voor een groot deel aan tekortkomingen van jongeren, een weinig stimulerende thuisomgeving, een verkeerd beroepsbeeld en weinig kennis van een vorm van leren als de beroepsbegeleidende leerweg. De Boer stelde dat werkgevers meer leerbanen zijn gaan aanbieden nadat de landelijke overheid hen belastingtechnisch flink tegemoet gekomen is. Ook kwam hij weer met het initiatief van ‘prepcamp’ op de proppen, een initiatief dat hij overigens erg geïsoleerd presenteert. De provocerende naam ‘prepcamp’ is overigens bewust gekozen om aandacht te trekken. Of dat slim is…. Wat betreft de pedagogische opdracht van het beroepsonderwijs was De Boer kort. Volgens hem gaat het vooral om jongeren te leren hoe ze moeten solliciteren (niet in sms taal), en dat zij weten wat van hen wordt verwacht als zij gaan werken. Volgens De Boer zou het MBO daar meer aan moeten doen ("een tandje meer"). Hij noemde het MBO ook te grootschalig en er zou meer in het primaire proces geïnvesteerd moeten worden.

De eminent-grise van van de Nederlandse ontwikkelingspsychologie, Rita Kohnstamm, was de derde en laatste keynote spreker. Kohnstamm stelde een groot aantal binnen het middelbaar beroepsonderwijs gangbare aannames ter discussie. De kern van haar betoog was: je kunt mensen niet dwingen om flexibel en innovatief te zijn. Dat is een attitude, dat valt niet te leren. En grote groepen jongeren en ouderen zijn niet flexibel en innovatief. Niet iedereen heeft een lerende houding. Volgens Kohnstamm kan de maatschappij weliswaar om flexibele en innovatieve mensen vragen (maar ook dat stelde zij ter discussie), maar zijn lang niet alle mensen daar toe instaat (belangentegenstelling maatschappij-individu). Het MBO zou er ook moeten zijn voor die personen die behoefte hebben aan houvast, aan vaste aanpakken. Kohnstamm pleitte voor meer vakkennis, minder algemeen vormende vakken en al helemaal geen sociaal-communicatieve vaardigheden (want dat is niet te leren volgens haar). Zij stelde dat je binnen het CGO het risico loopt om een waardeoordeel uit te spreken over persoonlijkheidskenmerken. "Is het stille water minder waard dan het open boek?", zo vroeg zij zich onder meer af. Zit je leerlingen dan niet ook te dicht op hun huid? Gaat CGO uit van een ideaal mensbeeld?

Wel zou de school volgens Kohnstamm moeten werken aan de noodzakelijke werkhouding, aan het stimuleren van plezier in het werk. En de school zou tegenwicht moeten geven tegen tendensen in de samenleving:

  • Rusteloosheid: jongeren hebben op allerlei terreinen een enorme keuzevrijheid, ook in het onderwijs. Maar jongeren neigen er naar toe alleen dat te kiezen wat zij leuk vinden, en niet wat nuttig is. Neem jongeren maar eens wat keuzes uit handen.
  • Redeloosheid: emoties hebben het gewonnen van het verstand. Het onderwijs zou de andere kant moeten laten zien. Focus daarom maar meer op kennis.
  • Vormeloosheid: er is sprake van een impulscultuur, waarin veel hufterigheid voorkomt. Het onderwijs moet daarentegen duidelijke regels stellen (en naleven). Je moet niet alleen normen en waarden expliciet uitleggen, maar ook voordoen en consequent handhaven.
  • Bandeloosheid: er heerst bindingsangst in de samenleving. Variërend van huwelijk ("Ja, ik wil … voorlopig") tot werk (wie zit er nu 10 jaar bij dezelfde baas?). Veel contacten hebben  is belangrijk, maar wel contacten van voorbijgaande aard. Verankering is nodig, maar wat is het anker? Volgens Kohnstamm is het baken dat jongeren zoeken ‘echtheid’, een moreel kompas. Een persoonlijke coach zou die zware, maar mooie, pedagogische taak moeten vervullen.

Tot zover Rita Kohnstamm. Ik heb een aantal problemen met haar visie. In de eerste plaats ontkent zij een aantal belangrijke ontwikkelingen die er wel degelijk toe leiden dat flexibiliteit en innovatie ‘een must’ zijn voor de meeste individuen. Zie  "The World is Flat" van Thomas Friedman. Fietsenmakers, werknemers in de thuiszorg en andere vergelijkbare ‘untouchables‘ hoeven wellicht niet permanent te innoveren. Maar de meeste andere beroepsuitoefenaren wel. Dat is geen geloof -zoals Kohnstamm beweerde- maar een feit. Op de tweede plaats vraag ik me af of attituden inderdaad onveranderbaar zijn. Je kunt sociaal-communicatieve vaardigheden best ontwikkelen. Je kunt van een weinig assertief persoon best een meer assertief persoon ‘maken’. Op de derde plaats vraag ik me af wie een probleem heeft als h/zij niet noodzakelijk geachte attituden heeft. Is het een probleem van de maatschappij of van het individu? Ik denk van de laatste. Op de vierde en laatste plaats vind ik het naïef van Kohnstamm te veronderstellen dat het ROC een ‘oase van rust’ in ‘de woelige wereld’ kan zijn. Sta je wel midden in de samenleving als je een ‘haven in a heartless world’ bent (zoals Christofer Lasch het lang geleden formuleerde)?

Al met al leverden de drie inleidingen de nodige stof tot discussie op.

In de eerste workshop was ik ingedeeld bij een workshop die werd geleid door Wim Wardekkers (lector bij de Hogeschool Windesheim). Wardekker heeft samen met collega’s een aanpak ontwikkeld om het gesprek over de pedagogische opdracht binnen een school van de grond te krijgen. Wij hebben met deze methodiek geoefend. Elke deelnemer kreeg een aantal kaartjes met daarop stellingen met betrekking tot de pedagogische opdracht. Je moest er drie kiezen die de pedagogische opdracht het beste naar voren bracht (normaal gesproken selecteer je in tweetallen die kaartjes). Vervolgens werd geïnventariseerd wie welke stellingen had geselecteerd (en waarom). Sommige stellingen scoorden hoog, anderen laag. De stellingen representeerden ook aspecten van de pedagogische opdracht:

  • D: disciplinering (zoals regels).
  • Z: zorg voor leerlingen
  • V: vertrouwen in en verantwoordelijkheden voor leerlingen (dat impliceert niet dat leerlingen aan hun lot worden overgelaten).
  • VS: vertrouwen in en verantwoordelijkheden voor leerlingen binnen de schoolcontext
  • VG: vertrouwen in en verantwoordelijkheden voor leerlingen ten behoeve van gemeenschappelijkheid
  • VD: vertrouwen in en verantwoordelijkheden voor leerlingen en diversiteit (diversiteit zien als een mogelijkheid)

Ik had de volgende stellingen geselecteerd:

  • Leerlingen leren nadenken over zichzelf in de samenleving (VG)
  • Leerlinjgen leren zich op school en daarbuiten sociaal verantwoordelijk te gedragen (VS)
  • Leerlingen leren omgaan met onveiligheid en onzekerheid (VD)

De workshop duurde eigenlijk tekort. Normaal gesproken is Wardekker hiermee met een team een halve tot hele dag mee bezig. Kan volgens mij ook prima (en met toegevoegde waarde) middels ICT worden vormgegeven.

In de pauze had ik een leuk gesprek met onder ander Frans Meijers. Volgens Frans schort het binnen ROC’s vaak aan communicatie. Hij stelde ook dat problemen top-down geformuleerd moeten worden (bottom up gebeurt dat niet), maar bottom up aangepakt.

Na de prima lunch heb ik een sessie van Piet Boekhout bijgewoond met als titel ‘Van Plato naar CGO’. Piet Boekhout is één van de beroemste CvB-voorzitters in Nederland. Hij hield korte inleidingen. Aan het eind van elke inleiding legde hij ons een stelling voor waarover uitgebreid werd gediscussieerd.

Boekhout begon met de opvatting dat Plato onderwijs en opvoeding als een publieke zaak ziet. Als iets van de gemeenschap. Opvoeding is een voorwaarde om democratie overeind te houden. En democratie blijft alleen als er binding is, sociale cohesie. Boekhout stelde dat de maatschappij individualiseert maar dat niet iedereen bij de hand genoeg is om daar goed mee om te gaan. Jongeren hebben ook te maken met de straat waar het recht van de sterkste geldt. Verder worden jongeren in grote mate beschouwd als klant. Daarmee is de rol van opvoeding gemarginaliseerd. Binding en sociale cohesie zijn onder jongeren niet langer vanzelfsprekend. Boekhout haalde de socioloog Cees Schuyt aan die stelde dat je moet zorgen voor binding (gemeenschappelijkheid), maar ook voor tegenbinding. Anders krijg je een wij-zij verhouding. De rechtspraak moet van iedereen zijn. Dat is een ankerpunt. Doe verder aan waarheidsvinding. Bouw actieve tolerantie uit. En bouw een pijler waar je op geweldloze wijze conflicten kunt beslechten.Alleen het hebben over waarden en normen is onvoldoende. Je moet ook -ook op schoolniveau- zorgen voor die andere aspecten.

Kinderen moeten daar in worden opgevoed. Maar dat gebeurt vaak onvoldoende. Is dat niet cimineel, zo legde Boekhout aan de zaal voor. Op basis van de discussie kon je concluderen dat ROC’s pedagogisch beleid samen met hun stakeholders (inclusief leerlingen) moeten formuleren en dat er grenzen zijn aan de autonomie van een ROC.

Vervolgens stelde Boekhout dat het onderwijs de jeugd goed moeten uitrusten voor de wereld.Maar wat is die wereld? De jeugdcultuur is volgens hem complexer dan vroeger. Hebben wij hebben dat goed in beeld? Ankerpunten zoals kerken en voetbalverenigingen zijn verdwenen. Wat zijn nieuwe ankerpunten? De moskee is in Rotterdam een belangrijk ankerpunt. Moeten docenten zich eerst niet verdiepen in de jeugd? Moeten docenten zich niet meer verdiepen in jongeren door hen op te zoeken (thuis en in de vrije tijd)? Dan kom je er volgens Boekhout achter jongeren zelf willen dat ze aan strenge eisen moeten voldoen. Al met al gaat het er ook om CGO pedagogisch proof te maken.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

3 reacties

  1. Hoi Wilfred,
    Jouw mail waarin je jouw bezoek aan de conferentie in Groningen en het verslag ervan bekend maakte heeft heel lang onaangeroerd in mijn inbox gezeten; net toch gelinkt en je verslag gelezen; boeiende materie en blijkbaar een goed opgezette conferentie; complimenten voor je waarnemingen en notities.

  2. Ha Wilfred, hoe kom ik via Rita Kohnstamm bij jou terecht. Was voor een student van mij even aan het surfen naar geschikte oefenvragen op het web. Zo zie je maar onverwachte ontmoetingen!
    Groet, Diek

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *