Binnen het (hoger) onderwijs wordt al vele jaren gesproken over de digitale leeromgeving van de toekomst als een flexibele en persoonlijke leeromgeving. Dit stelt hoge eisen aan de ICT-architectuur van instellingen. Ik vraag me langzamerhand af of de vergelijking met ‘puberseks’ daarbij niet opgaat: we praten er veel over, maar doen ‘het’ weinig.
Gisteren vond de Challenge day: Onderwijs op maat plaats, die door SURF is georganiseerd. Ik kon er niet bij zijn, maar heb wel tweets gevolgd en de impressie van Pierre Gorissen gelezen.
Tijdens deze bijeenkomst konden vijftien leveranciers van leertechnologieën onder andere presenteren in welke mate hun producten bijdragen aan een flexibele leeromgeving die gevormd wordt door losse componenten die door middel van standaarden en API’s (application programming interfaces) met elkaar geïntegreerd worden.
Daarbij maakt SURF onderscheid tussen visuele integratie, gegevensintegratie en systeemintegratie. Uiteraard zijn identificatie, authenticatie en autorisatie hierbij ook van groot belang. Net als groepsmanagement. Dit klinkt allemaal vrij technisch, en deels is het dat ook. Deze benadering heeft echter vooral ook te maken met een visie op onderwijs en leren, en met organisatorische processen. Je hebt technologie nodig om dit te realiseren. In de SURF-notitie ‘Een flexibele en persoonlijke leeromgeving. Van losse onderdelen naar één geheel’ wordt dit uitvoerig toegelicht. Termen als ‘component’ worden daar duidelijk uitgelegd, evenals verschillende standaarden.
Zoals gezegd heeft Pierre verslag gedaan van (een deel van) de sessie van gisteren, en is er uitgebreid over getwitterd. Een aantal zaken valt me hierbij op:
- Standaarden zijn van groot belang. Lang niet alle applicaties voldoen aan standaarden. Webservices alleen zijn niet voldoende. Standaarden alleen zijn ook niet voldoende om te komen tot integraties.
Mijn opmerking: de hoge verwachtingen ten aanzien van standaarden worden lang niet altijd waar gemaakt. Denk aan SCORM. - Er zijn ook hoge verwachtingen ten aanzien van learning analytics. De ontwikkeling van een learning analytics architectuur -met een learning record store als kern- bevindt zich echter nog in een experimenteel stadium.
- Het is bijzonder complex om de samenhang tussen diverse componenten niet uit het oog te verliezen, evenals de koppeling met het onderwijs zelf (daar doe je het immers voor).
- Pierre stelt terecht de vraag: is een leermanagement systeem het centrum van de digitale leeromgeving, of één van de componenten?
Mijn opmerking: de leermanagement systemen die je nu bijvoorbeeld tegen komt in aanbestedingstrajecten zijn bepaald geen ‘componenten’. Je kunt andere applicaties hiermee integreren. Maar dan blijf je zitten met een systeem waar je maar een betrekkelijk klein deel van gebruikt, terwijl je andere toepassingen integreert omdat deze betere of gebruikersvriendelijke functionaliteiten bevatten. Redundantie in functionaliteit is dan onoverkomelijk. Bovendien kan er ook een behoorlijk kostenplaatje aan hangen. Terwijl dit één van de aanleidingen was om vanuit het perspectief van componenten naar een digitale leeromgeving te kijken. - Portals kunnen worden gebruikt voor integraties van componenten. Daarbij gaat het echter vooral om visuele integraties. Mijn opmerking: Liferay biedt als portal de mogelijkheid om de leeromgeving Valaris te integreren. In aanbestedingstrajecten kom je deze partijen echter volgens mij niet tegen (waarschijnlijk omdat ze de menskracht ontberen om in te schrijven op aanbestedingen). De nieuwe digitale leeromgeving van de Open Universiteit kan wel beschouwd worden als een kern-leeromgeving. Deze applicatie voldoet op dit moment echter niet aan alle noodzakelijk geachte standaarden. Integratie van applicaties is soms wel mogelijk (denk aan BlackBoard Collaborate Ultra), maar niet altijd. Bovendien is de OU geen leverancier.
Toen ik Pierre’s impressie las, moest ik terug denken aan de conferenties “Over de grenzen van de ELO” die SURF in 2005-2007 organiseerde. Toen ging het over web services, een service oriented approach, noodzakelijke frameworks of het gebruik van open source leeromgevingen. In die tijd werd ook het einde van de alomvattende leeromgeving aangekondigd, waarbij we verwachtten dat lerenden hun eigen persoonlijke leeromgevingen zouden samenstellen.
Uiteraard is er sinds die tijd veel gebeurd. Er is veel meer aandacht gekomen voor het gebruik van data en learning analytics, waardoor gegevensintegratie bijvoorbeeld nog belangrijker is geworden. Basisgegevens kunnen ook beter worden gebruikt door meerdere applicaties dan tien jaar geleden. Ook is er werk gemaakt van een Hoger Onderwijs Referentie Architectuur, van enterprise service bussen en data warehouses, en hebben we meer zicht op de complexiteit. Niet alleen technisch, ook organisatorisch en wat betreft gebruikersbeleving.
Belangrijke componenten zijn beschreven, en dat geldt ook voor een relevant begrippenkader. Cloud-toepassingen, Eduroam en SurfConext maken het leven echt een stuk gemakkelijker. Bovendien zijn er meer leveranciers gekomen die zich daadwerkelijk richten op componenten, en rekening houden met standaarden. Gebruikers stellen inmiddels hoge eisen aan interaction design en eisen vaak ook eenduidigheid. Hier is m.i. ook meer aandacht voor. Zo is er in tien jaar tijd op meer terreinen progressie geboekt.
Ik heb echter het idee dat er op de korte termijn betrekkelijk weinig praktisch bruikbare oplossingen beschikbaar zijn, als het gaat om de flexibele digitale leeromgeving zoals die door SURF wordt getypeerd. We praten er veel over, maar passen we het concept ook daadwerkelijk al toe? Instellingen zijn nu -deels ‘noodgedwongen’- bezig met heroriëntaties en aanbestedingen. Beslissingen maak je nooit voor de eeuwigheid. Het is echter de vraag hoe ‘duurzaam’ besluiten zullen zijn, die instellingen nu omtrent digitale leeromgevingen moeten nemen.
Ps: mijn oud-collega Harm Weistra heeft rond 2000 e-learning met ‘puberseks’ vergeleken (veel praten, weinig doen). Hij noch ik hebben pubers opgevoed. Dus of de vergelijking helemaal opgaat…
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Het is denk ik heel erg waar dat we op een aantal gebieden steeds weer in herhaling lijken te vallen als het om leeromgevingen gaat. En of standaarden meer opleveren dan de hoeveelheid werk die het ons allemaal kost om ze te bedenken of te implementeren? Het zal een berekening zijn die niet gemakkelijk te maken is.
Wat ik leuk vond aan gisteren was dat er genoeg leveranciers bereid waren om zich het vuur aan de schenen te laten leggen over hun product. Of ze dat na gisteren nog een tweede keer zouden doen weet ik niet, maar het was wel dapper. 🙂
Ook merkte je duidelijke verschillen in insteek en ik hoop dat het ook voor de aanwezigen daarom meerwaarde had. Zodat we die gebruikers mondiger en meer geïnformeerd keuzes kunnen laten maken.
Wat betreft de duurzaamheid van beslissingen denk ik dat dat op zichzelf al genoeg verantwoording is voor de inspanningen van SURF: je weet dat aanschaf van een leeromgeving, toetsomgeving, portfolio-omgeving niet voor 20 jaar is. Het aantal “wij doen alles wel voor je”-omgevingen is gedaald en de mogelijkheden om via (al dan niet standaard) koppelingen functionaliteit van andere gespecialiseerde producten toe te voegen is toegenomen. Maar de eisen rond privacy, beveiliging, databeheer zijn eveneens toegenomen.
En dat betekent dat het technisch op papier wellicht eenvoudiger geworden is, maar als je het gaat koppelen aan de vraag “welk onderwijs wil je ondersteunen?” dan zijn de vraagstukken minsten zo complex als 10 jaar geleden.
Een van de casussen die gisteren toegelicht werd betrof een particuliere opleider die helemaal vanaf scratch een nieuwe architectuur kon inrichten, voor reguliere onderwijsinstellingen iets waar ze alleen maar van kunnen dromen. Dus een ideaaltypische elektronische leeromgeving zoals door SURF beschreven kom je waarschijnlijk nergens tegen.
Afsluitend met toch weer die pubersex vergelijking: waarschijnlijk helpt het sowieso om het geheel bespreekbaar te maken/houden, dan hoeven we niet allemaal in het donker rond te zoeken en zelf te experimenteren. En daar is SURF natuurlijk bij uitstek een geschikte partij voor.
Dat wij daarbij een bepaalde mate van herhaling van stappen gaan zien, zegt meer iets over onze leeftijd Wilfred. 😉
Dank voor je toelichting en toevoeging, Pierre. De koppeling met onderwijs is inderdaad niet minstens zo complex als 10 jaar geleden. Het is ook te merken dat jij thuis twee pubers hebt 😉 En wat betreft de leeftijd: dat gevoel bekruipt mij soms ook….
De afgelopen tijd zijn er aanbestedingen gepubliceerd voor een LMS / ELO / samenwerkings-leeromgeving door TU Eindhoven, TU Delft, Erasmus Universiteit, Universiteit van Amsterdam i.s.m. Vrije Universiteit en Universiteit Twente. In al die gevallen wordt gevraagd om 1 systeem, niet om een combinatie van componenten. Kijkend naar de vraag van de scholen is het LMS dus nog niet dood, maar juist veelgevraagd.
In deze aanbestedingen wordt vaak gesproken over een ontwikkelingsrelatie voor de komende 10 jaar en een contractduur van minimaal 8 jaar. Een aanschaf is niet voor 20 jaar, schrijft Pierre hierboven. Wat de scholen vragen komt daar al aardig in de buurt, zeker als de uitkomst van een aanbesteding een verlenging van de bestaande overeenkomst is.
Ook voor een uit componenten samengestelde leeromgeving is het belangrijk naar het financiële aspect te kijken. Als voor elke component een op zich klein bedrag betaald wordt, kan een samengestelde leeromgeving hoger dan gedacht uitkomen. En kan het hierboven als ‘behoorlijk’ omschreven kostenplaatje voor een LMS in een vergelijking voordeliger uitvallen. Een aspect dat voor de scholen belangrijk is en ik soms mis in de discussie.
Ik weet dat een aantal van de genoemde onderwijsinstellingen toch maar voor één systeem kiezen, omdat een uit componenten samengestelde leeromgeving nog niet ’te krijgen’ is (tenzij men zelf gaat ontwikkelen). Op dit moment gebruiken instellingen leeromgevingen inderdaad een hele lange tijd. Ik vraag me echter af of dat over tien jaar nog zo is. Het is ook afhankelijk van de snelheid waarmee aanbieders in staat zijn hun product up to date te houden en flexibel te ‘maken’. Je hebt gelijk dat gekeken moet worden naar financiële kosten, ook in relatie tot baten.