Dinsdag 12 februari 2019 heeft SURF de thema-uitgave Continue doorontwikkeling van de digitale leeromgeving uitgegeven. Deze uitgave bevat inzichten van onderwijsinstellingen die de afgelopen jaren bijvoorbeeld de overstap hebben gemaakt naar een nieuwe digitale leeromgeving.
In de inleiding geven de samenstellers aan dat de digitale leeromgeving eeuwig blijft voortbewegen als deze eenmaal in beweging is gezet. Er is sprake van een dynamisch, steeds terugkerend proces van toepassing en gebruik, visieontwikkeling en draagvlak, aanschaf en ontwikkeling en technische implementatie. Afgelopen dinsdag stelde co-auteur Nico Juist dat we er ten onrechte vanuit gaan dat we hierbij altijd starten vanuit visieontwikkeling. Volgens Nico beginnen we echter vooral vanuit een bestaande situatie naar de DLO te kijken.
In het rapport wordt daarbij het belang van regie over die continue ontwikkeling benadrukt. In de thema-uitgave, en ook afgelopen dinsdag, wordt duidelijk dat instellingen daar heel verschillende keuzes in maken. Als het goed is, passen die keuzes bij de complexiteit dan wel eenvoud van de organisatie. Dat is trouwens ook één van de geleerde lessen uit het laatste hoofdstuk van de uitgave.
Hoe regie?
Er zijn instellingen die hierbij zeggen een ‘agile’ aanpak te kiezen, waarbij een ‘product owner’ een belangrijke speelt bij het voeren van regie. De invloed van betrokkenen -die uiteraard dikwijls ‘stakeholders’ worden genoemd- krijgt dan heel verschillend vorm. Bijvoorbeeld in de vorm van een zogenaamde ‘DLO-board’, die bestaat uit vertegenwoordigers van faculteiten, diensten (Onderwijs, ICT en Communicatie) en studenten. Een dergelijk ‘bestuur’ kan zelfs de beschikking krijgen over eigen budget en bevoegdheden om beslissingen te nemen ten aanzien van de doorontwikkeling van de DLO. Dit vraagt uiteraard wel wat ten aanzien van de expertise van de leden.
Het onderwijs zou daarbij leidend moeten zijn, zo luidt een tweede geleerde les. De ontwikkeling van de digitale leeromgeving zou altijd ondersteunend moeten zijn aan het onderwijs, waarbij veranderingen altijd het onderwijs ten goede moeten komen. Een nobel streven, als je het mij vraagt. Maar hoe weet je of een verandering het onderwijs echt ten goede komt?
Een gevolg van dit uitgangspunt kan zijn dat je altijd eerst test of een verandering leidt tot betere leerresultaten, meer efficiëntie en meer bevredigend onderwijs. En hoe meet je dat? Kunnen we ‘formatief handelen’ beter realiseren met -bijvoorbeeld- Feedback Fruits, dan met de standaard tooling van ons kern-leermanagement systeem? ‘Het onderwijs’ is bovendien allesbehalve een homogeen ‘iets’. Opleidingen kunnen verschillende didactische visies hebben. Docenten en studenten kunnen tegengestelde wensen hebben. Je loopt het risico dat de ‘DLO-board’ iedereen te vriend probeert te houden, maar geen strategische keuzes durft te maken.
Andere dynamiek
Daar waar instellingen een jaar of twintig geleden vooral kozen voor een alles-in-één elektronische leeromgeving in eigen beheer, kiezen onderwijsinstellingen nu meestal voor een combinatie van applicaties, die ‘in de wolk’ technisch worden beheerd door een externe leverancier. Dit levert ook weer een heel aparte dynamiek op doordat instellingen veel vaker over nieuwe versies van de applicaties beschikken. “Meer loslaten”, werd dinsdag jongstleden geadviseerd. De invloed op deze ontwikkeling neem af, naarmate het aantal (internationale) gebruikers van een systeem exponentieel toeneemt.
De Hogeschool van Amsterdam maakt ten aanzien van de DLO nadrukkelijk een onderscheid in een vaste kern (ondersteuning van het proces van het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs, waarvoor basisgegevens essentieel zijn) en de flexibele schil (aanvullende, vaak opleidingsspecifieke, functionaliteiten). Wat tot die vaste kern zou moeten behoren, is dan onderwerp van een voortdurende dialoog.
Professionalisering en ondersteuning
Afgelopen dinsdag zijn we ook ingegaan op professionalisering en ondersteuning. Het rapport zelf sluit af met een geleerde les over dit thema. Professionalisering en ondersteuning zijn beiden van belang. Hoe succesvoller professionalisering, des te minder ondersteuning je hoeft te regelen. Effectieve professionalisering op het gebied van de DLO sluit volgens de auteurs aan op een actuele vraag van een onderwijsteam.
Ondersteuning zou verder vooral geboden moeten worden op het moment dat er een vraag is. Dat betekent ook dat ondersteuning en professionalisering zo dicht mogelijk bij docenten georganiseerd zouden moeten worden. Daarnaast zou ondersteuning multidisciplinair van aard moeten zijn: functioneel en onderwijskundig. Bij de RUG zetten ze bijna dertig student-assistenten in voor het verzorgen van functionele ondersteuning.
Dinsdag j.l. hebben we ook onder meer gesproken over de vraag in welke mate je gebruikers moet ondersteunen. Er zijn instellingen die bijvoorbeeld het onderscheid maken in goud, zilver en brons. Des te ‘bedrijfskritisch’ en ‘complex’ een applicatie is, des te meer ondersteuning je moet bieden. Bij minder bedrijfskritische en eenvoudige toepassingen, kun je ook volstaan met een verwijzing naar de website of videokanaal van de leverancier.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie