Onlangs heeft de Wetenschappelijke Technische Raad (WTR) van SURF haar zesde trendrapport gepubliceerd. Een helder geschreven rapport dat instellingen voor hoger onderwijs prikkelt om na te denken over hun ICT-beleid (in relatie tot onderwijs, onderzoek en bedrijfsvoering) Op onderdelen is het rapport zeker ook relevant voor het MBO en voortgezet onderwijs.
De voorzitter van de WTR, Frans Leijnse, daagt in zijn voorwoord ee instellingen uit. Zijn instellingen, gegeven belangrijke ICT-trends, eigenlijk wel nodig om gebruikers te ondersteunen bij onderwijs, onderzoek en innovatie? En wat moeten instellingen vandaag de dag nog doen op het gebied van ICT-voorzieningen, zodat deze van nut zijn voor het werk van studenten, docenten en onderzoekers?
Ik heb het rapport vooral vanuit het perspectief van deze vragen gelezen? Het rapport geeft er geen pasklare antwoorden op, maar biedt wel voldoende ‘food for thought‘.
WTR-secretaris Leo Plugge laat vervolgens in vogelvlucht belangrijke ICT-ontwikkelingen de revue passeren. Hij benadrukt het belang van de acceptatie door de eindgebruiker (de burger is de trendsetter in het gebruik van ICT). Achtereenvolgens komen aan de orde: massaal mobiel (integratie vasten en draadloze netwerken), beveiliging (van apparatencontrole naar datacontrole en gedragscode), overvloed aan data, Big Data en learning analytics, het gebruik van wetenschappelijke informatiebronnen (minder op papier, meer elektronisch), en een verschuiving naar publieke internetdiensten (zoals Gmail). Hij stelt onder meer:
Dát je informatie kunt uitwisselen, zowel intern als met derden, is immers belangrijker dan dat iedereen dezelfde toepassing gebruikt van dezelfde leverancier.
Hans Dijkman en Cees de Laat analyseren verschillende technologische ontwikkelingen en hun invloed op het proces van wetenschappelijke data-analyse, onderwijs en bedrijfsvoering. Zij bespreken de datastortvloed, cloud computing, en de noodzaak van vergroening van IT (ICT slurpt energie). Dijkman en De Laat pleiten voor specialistische ondersteuning van onderzoek. ICT-centra en – afdelingen zouden zich minder moeten richten breed verkrijgbare bedrijfsmatige toepassingen (zoals e-mail). Zij concluderen ook dat externe aanbieders een steeds belangrijker rol spelen bij de ondersteuning van specialistisch onderzoek, bijvoorbeeld met cloud storage. Cloud computing kan de oplossing zijn voor de datastortvloed (Data Deluge) en de behoefte aan een flexibele infrastructuur. Terecht merken zij op dat er vragen op dit terrein beantwoord moeten worden. Zoals: wat te doen bij faillisement van een provider? Of wat te doen bij (onvoorzien) destructieve rampen. Instellingen voor hoger onderwijs zouden op dit terrein ook nauwer met elkaar kunnen samenwerken, schrijven Dijkman en De Laat.
Jan Smits gaat in op juridische aspecten van internet ontwikkeling. Hij gebruikt de analogie van het Recht van de Vrije Zee. Geen enkele staat zou er eigendom mogen claimen, en dus ook geen jurisdictie. Deze verloopt dan altijd via een land dat toegang geeft tot internet. Smits:
Het recht heeft immers behoefte aan plaats, het heeft je locatie nodig om te weten wat je rechten zijn: op privacy, vrijheid van meningsuiting et cetera. Hier ligt ook een primaire verantwoordelijkheid van de bestuurders in het hoger onderwijs, want juist omdat de vrijheid van onderzoek zo belangrijk is, is het bezit van een veilige, goed omschreven juridische haven van eminent belang. Dan mogen er geen misverstanden zijn over de vraag onder welk recht je valt.
Bestuurders lijken volgens hem zo overweldigd door de juridische aspecten van cloud computing dat zij staren als ’s nachts een konijn in de koplampen. Smits ziet een belangrijke rol weggelegd voor SURF als het gaat om versterking van het begrip en de juridische kennis.
Ingrid Mulder, Jos van Hillegersberg en Jaap van Till stellen dat het hoger onderwijs door de toegenomen politiek-maatschappelijke druk, terug lijkt te vallen als reactie op het traditionele kwaliteits- en efficiencydenken: top down, veel controle, meer regels en bureaucratie, en een grotere efficiëncy van curricula. Zij pleiten voor ‘chaordisch onderwijs’, dat bestaat uit een mix van chaos en orde. Je hebt volgens hen een omgeving nodig waarin enerzijds aandacht is voor noodzakelijke regels, efficiency en organisatie. Aan de andere kant moet er ook ruimte zijn voor creativiteit en chaos. De auteurs geven daar verschillende voorbeelden van.
Paul Kirschner en Ellen van den Berg nemen twee hoofdstukken in het trendrapport voor hun rekening. In het eerste hoofdstuk proberen zijn ‘ICT en onderwijs’ te ontmythologiseren door gehakt te maken van drie hardnekkige broodje-aapverhalen:
- Digital natives blijken niet te bestaan.
- Jongeren zijn niet in staat om te multitasken.
- Kennis veroudert helemaal niet zo snel.
Dit hoofdstuk (en het vorige) is erg relevant voor het hele onderwijs, maar wat minder voor de vragen van WTR-voorzitter Leijnse.
In hun tweede artikel benadrukken Paul en Ellen het belang van het vakmanschap van docenten bij onderwijsinnovaties met behulp van ICT. Zij gebruiken het TPACK-model als leidraad voor de professionele ontwikkeling van docenten. Pas dan kan het educatieve potentieel van verschillende ICT-toepassingen daadwerkelijk worden benut. Verder pleiten zij voor een meer nauwkeurige beschrijving van ICT-toepassingen. Een dergelijke beschrijving helpt
om de impact op het leren vanuit de wetenschappelijke theorie te ver-antwoorden.
Een voorbeeld is het gebruik van (digitale) beelden. Mits adequaat ingezet, verhogen digitale beelden de kwaliteit van onderwijs.
John Mackenzie Owen en Leo Plugge beschrijven hoe onderzoekers dankzij digitalisering beschikken over rijkere informatie en betere zoekmogelijkheden. Je bent niet meer afhankelijk van lokale bibliotheekvoorzieningen om onderzoek te kunnen doen. We heeft dit nieuwe issues met zich mee gebracht.
Die uitdagingen zien we op het gebied van zoekvaardigheden, keuzeproblemen bij het publiceren en het beheren van complexe informatie- en data-verzamelingen en in het omgaan met juridische aspecten van digitale informatie. Voor een belangrijk deel zullen de oplossingen gevonden worden door de (geavanceerde) gebruikers zelf, eventueel in samenwerking met specialisten. Daarnaast zal het nodig zijn om deze autonome ontwikkelingen enigszins te sturen en te structureren om chaos te voorkomen. Bijvoorbeeld door standaardisatie, regelgeving en reallocatie van middelen om gezamenlijke infrastructuren te creëren, zoals (nationale en/of disciplinaire) datadepots of peer reviewed Open Access tijdschriften. Door de aard van de ontwikkelingen zal die sturing en structurering wel meer nationaal en internationaal georganiseerd moeten worden.
Bibliotheken worden volgens de auteurs netwerken van organisaties, groepen en individuen “die gezamenlijk een web van informatie en data creëren“. De opslag vindt in de cloud plaats. Open Access draagt bij aan het toegankelijk maken en hergebruiken van informatie. Dit vraagt om nieuwe vormen van samenwerking op op nationaal en internationaal niveau. SURF zou daarbij een coördinerende functie kunnen vervullen.
Fopke Klok bespreekt tenslotte verschillende vormen van strategische samenwerking. Zowel binnen het (hoger) onderwijs als met andere sectoren. Deze samenwerking ‘over de grenzen heen’ leidt vaak tot succesvolle innovaties, concludeert Klok. Bovendien kan samenwerking op het gebied van generieke ICT-voorzieningen (zoals archivering, e-mail en tools voor samenwerking) bijdragen aan een grotere effectiviteit en efficiëntie.
‘De bakens verzetten’ eindigt met zeven aanbevelingen
- Innoveer de technische infrastructuur. Investeer in dynamische netwerken, dynamische diensten en vernieuwing van het internetprotocol.
- Innoveer de organisatie en productie van de ICT-dienstverlening. Organiseer bijvoorbeeld vraagbundeling op het gebied van cloud services om te komen tot onder meer betere voorwaarden rondom privacy, standaardisatie en datamigratie.
- Innoveer de (wetenschappelijke) informatie-infrastructuur. Ontwikkel onder meer een stappenplan voor een Nederlands knooppunt in de cloud van wetenschappelijke informatie.
- Innoveer de beveiliging en het beheer van data (geen apparatencontrole, maar datacontrole).
- Creëer ruimte voor ‘chaordisch’ onderwijs en onderzoek (personalisatie, coöperatie en informeel leren).
- Bouw aan evidence-based innovatie van het onderwijs. Benadruk het belang van de rol van de docent, ontmythologiseer de rol van ICT bij leren, en wees nauwkeuriger over wat je een ICT toepassing vindt.
- Focus op kerntaken en op internationale strategische samenwerking, binnen SURF, met andere instellingen en met de markt.
Concreet betekenen deze trends wat mij betreft onder andere:
- Routinematige ICT-voorzieningen zoals e-mail en opslag van bestanden worden uitbesteed.
- Onderwijsinstellingen werken samen op het gebied van cloud services en digitale bibliotheekvoorzieningen. Zij werken ook samen als het gaat om het gezamenlijk benaderen van marktpartijen. Ook op het gebied van professionalisering van docenten en onderzoekers kan nauwer worden samengewerkt.
- ICT-afdelingen spelen een grotere rol bij het faciliteren en ondersteunen van innovaties op het gebied van onderwijs en onderzoek.
- SURF blijft een coördinerende en faciliterende rol vervullen, bijvoorbeeld op het gebied van cloud services en juridische expertise.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Een reactie