Businessmodellen voor Open Educational Resources (#in #SA_OER)

Vandaag heb ik een seminar van de SURF Academy over businessmodellen voor Open Educational Resources (OER) bezocht. Onder leiding van dagvoorzitter Frans Leijnse hebben we ons gebogen over  kosten en opbrengsten van OER. In twee blogposts wil ik hier verslag van doen.

Theo Huibers (o.a. lector en hoogleraar) ging in op de toekomst van het hoger onderwijs. Hij is actief op het snijvlak van media, educatie en technologie. Op dit terrein is veel turbulentie aan de gang. Dat zie je terug in verschillende sectoren. Bij bedrijven leidt dat bijvoorbeeld tot disruptie en destructie. Vanuit die fasen keren maar weinig bedrijven weer naar de fase van ondernemerschap terug. Neem de fotografiebranche. Er is bijvoorbeeld ook een einde gekomen aan de groei van sms nadat Whatsapp werd geïntroduceerd (binnen enkele maanden is 85% van de Hi-gebruikers deze applicatie gaan gebruiken; reactie KPN: verbieden).

Versnellers zijn:
– Being digital
– Innovators dilemma (disruptieve technologie)
– The long tail (het maakt niet uit of je maar een kleine niche bereikt)
– The world is flat (alles is bereikbaar geworden)
– Business Model Generation (business modellen sneller analyseren)

Deze versnellers leiden o.a. tot  een nieuwe impact en nieuwe kansen. Leidt ook tot trendbreuken. Niet alleen door technologische veranderingen, maar ook doordat klanten zich anders gedragen en de wetgeving verandert. Doordat al deze veranderingen tegelijkertijd optreden, ontstaat een 'perfect storm'.

Voorbeeld uit het onderwijs: de Commissie Veerman die o.a. pleit voor differentiëren en profileren. Organisaties reageren hier vaak inadequaat op omdat de wijze van leiding geven vaak niet past bij deze turbulente tijd. Op dit moment moet het onderwijs zich bijvoorbeeld afvragen hoe men vanuit een didactisch perspectief aan de slag moet met sociale media, mobiele technologie en serious gaming. Of met het aanstaande docententekort (didactiek moet daardoor ook in de content zitten), internationalisering en de wijze waarop jongeren met technologie omgaan.

Huibers haalde ook een onderzoek aan waaruit blijkt dat docenten pas in laatste instantie samen met collega's aan materialen willen werken. Hij eindigde met een checklist voor businessmodellen:
– Is het schaalbaar?
– Is het disciplinegericht, specifiek?
– Is het toekomstgericht?
– Is het adaptief?
– Gericht op media en technologie?
– Houdt het rekening met de onderwijscontext?
– Zit iedereen aan tafel?

Frank de Langen van de Open Universiteit ging in op soorten businessmodellen en OER. Daarbij gebruikte hij o.a. een YouTube film (How can you describe your business model).

Het klantperspectief staat daarbij centraal. Welke pijn wil je wegnemen? Belangrijk is ook het aanbrengen van focus binnen jouw services en producten. 

Volgens Frank zouden juist zeer specifieke cursussen (commercieel onaantrekkelijk) als OER aangeboden kunnen worden, of juist die cursussen die voor veel disciplines interessant zijn (en waarbij onderwijsinstellingen samenwerken). Voor verschillende segmenten heb je ook verschillende businessmodellen. Bij businessmodellen gaat het niet alleen om een verdienmodel. Als je werkt met abonnementen, moet je ook bijvoorbeeld rekening houden dat de inhoud regelmatig geupdated worden.

Hij gaf ook voorbeelden van OER-modellen zoals het split component-model (bijvoorbeeld content gratis, begeleiding betaald) en het freemium-model (deels gratis, geavanceerd betaald). Daarbij werd ook ingegaan op de vraag wat de gevolgen zijn van het gratis weggeven van content. Bij het MIT blijkt zo'n 12% van de studenten zich eerst te oriënteren via OER. Een ander model is het multi-sided platform. Bijvoorbeeld de wijze waarop Apple met apps en content via iTunes aanbiedt. Apple zorgde eerst er voor dat mensen een iPod hadden.

Het laatste model is open innovatie. Daarbij maak je bijvoorbeeld gebruik van innovaties die zijn bedacht door een organisatie die er zelf geen gebruik van besluit te maken.

Tenslotte ging hij ook in op motieven voor OER. Daarbij valt op dat er geen bewijs is van een relatie tussen motieven en OER. Zo passen organisaties OER toe vanuit efficiëntie overwegingen of marketingredenen. Individuen hebben vaak atruïstische motieven, motieven m.b.t. reputatie, commerciële redenen of ze stellen OER beschikbaar omdat het hen toch niets kost. Aan de gebruikerskant blijkt dat er weinig mensen zijn die OER gebruiken om echt te studeren. Succesvolle Massive Open Online Courses (zoals van Stanford) slagen er in om niches in de long tail te bereiken. Wellicht vormen zij een uitzondering op die regel. Tenslotte suggereerde Frank dat we in Nederland wellicht beter bestaand materiaal van anderen kunnen vertalen, in plaats van zelf OER te ontwikkelen.

Marja Verstelle (Universiteit Leiden) vertelde over een pilot van haar universiteit met vier OER-masters, die dit jaar start. Dit initiatief is voortgekomen uit een OER-project. Zij stelde dat de discussie vooral wordt gevoerd over de vraag of het gaat om het verbeteren van onderwijskwaliteit, of dat de belangrijkste motief 'marketing' is. Een andere vraag is of je eerst beleid moet formuleren of dat je eerst moet experimenteren. 

Robert Schuwer van de Open Universiteit ging in op drie scenario's van de OU. Gratis cursussen zouden effect moeten hebben op de aankoop van betaalde cursussen (10% van de studenten geeft aan dat OER mee heeft gespeeld bij de aanschaf van een cursus), een tweede scenario is OpenU, terwijl het volledig weggeven van alle leerstof als derde scenario in onderzoek is (de overheid betaalt voor alle content, en de instelling brengt open learning services zoals begeleiding en beoordeling apart in rekening; het zogenaamde split component model).

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *