Boekbespreking ‘Kleppen dicht. Effectief leren met ICT’ #kleppendicht

Eind februari 2010 schreef ik de blogpost Laptops in het onderwijs: klep dicht, waarin ik onder meer pleit voor een selectief en didactisch zinvol inzetten van laptops in het onderwijs. Ik was daarom ook aangenaam verrast toen ik het boek ‘Kleppen dicht’ aangekondigd zag. Dit boek gaat ook over de manier waarop je ICT zodanig kunt inzetten dat het bijdraagt aan effectief leren. In deze bijdrage bespreek ik deze uitgave.

Boekomslag kleppen dicht
Bron: http://kleppendicht.nl/

Auteur Michel van Ast vroeg me onlangs of ik dit boek wilde bespreken. Ik gaf aan dat te willen doen, er van uitgaande dat ik deze uitgave de moeite waard zou vinden. Als ik een boek echt slecht vind, doe ik er meestal het zwijgen toe (er zijn twee uitzonderingen). Het feit dat ik er een blogpost over schrijf, zegt dus al genoeg.

Kleppen dicht’ van Patricia van Slobbe en Michel van Ast is een bondig geschreven en verzorgd uitgegeven boek. Het is voor een groot deel gebaseerd op hun ervaringen. Zij merken dat laptops en tablets lang niet altijd goed worden ingezet binnen het onderwijs.

De klep gaat open en het contact is volledig verstoord.

Een herkenbaar beeld. Daarom ben ik blij dat Patricia en Michel een praktisch boek hebben geschreven dat volgens mij vooral voor onderwijsontwikkelaars, lerarenopleiders en docenten geschikt is (met name VO en MBO; uiteraard is het ook goed om als HBO-docent of opleider eens over de schutting heen te kijken).

Voorwaarde is wel dat je open staat voor en belangstelling hebt om ICT in je onderwijs in te zetten. De auteurs stellen in het eerste hoofdstuk dat zij het belangrijk vinden om aan te sluiten op de Kennisbasis ICT 2013. Hierin beschrijft een werkgroep van gezamenlijke lerarenopleidingen over welke bekwaamheden docenten op dit terrein zouden moeten beschikken. De intentie om ICT te willen leren gebruiken binnen het onderwijs, is daarbij van belang.

In het eerste hoofdstuk gaan de auteurs in op leren en onderwijzen. Zij leggen daarbij de nadruk op ‘betekenisvol leren’ en activerende didactiek. Het TPACK-model en het OBIT-model gebruiken zij onder meer voor het ontwerpen van onderwijs.
Overigens is een aantal elementen in dit hoofdstuk een discussie waard. Zo zou een leertaak moeten bestaan uit vijf componenten, waarvan ‘coöperatief’ er één is. Samenwerkend leren is echter niet in alle gevallen een goede aanpak (bijvoorbeeld als lerenden niet of nauwelijks over voorkennis beschikken). Verder vind ik het discutabel dat wordt aangegeven dat vooral een docent zichtbaar actief is bij activerende didactiek.

Het tweede hoofdstuk gaat over interactie tussen docent en lerende. Volgens de auteurs vormt dit de basis van het leren, omdat leren een sociaal proces is en technologie de rol van de docent nooit kan vervangen. Persoonlijk ben ik meer gecharmeerd van de benadering van Illeris die leren typeert als een sociaal en cognitief proces, en Moore die interactie breder definieert. Naast interactie tussen docent en lerende, kunnen lerenden ook onderling interacteren. Bovendien kan de lerende volgens Moore ook met content interacteren (denk aan een game).
Patricia en Michel gaan bij interactie tussen docent en lerende uit van activerende directe instructie. Deze docentgestuurde aanpak bestaat dan uit zeven fases (terugblik, oriëntatie, instructie, begeleide inoefening, zelfstandige verwerking, evaluatie, terug- en vooruitblik). Al deze fases werken zij heel concreet uit, waarbij zij ook relaties leggen met ICT-tools en de toepassing illustreren aan de hand van authentieke cases van docenten. Daarbij hebben zij ook oog voor de beperkingen van tools. Je kunt Kahoot bijvoorbeeld gebruiken om controlevragen te stellen (in het kader van begeleide inoefening). Het “zenuwachtige muziekje” kan echter ook afleidend werken, menen de auteurs niet geheel ten onrechte.

Hoofdstuk 3 gaat over het faciliteren van instructie met ICT. Daarbij onderscheiden zij het gebruik van ICT bij klassikale instructies (zoals interactieve presentaties in Nearpod of Google Presentaties), het maken van (interactieve) instructiefilmpjes en het concept van de flipped classroom. Bij de ontwikkeling van instructiefilmpjes werken de auteurs onder meer ontwerprincipes summier uit (zoals het multimediaprincipe en het coherentieprincipe). Bij de flipped classroom bespreken zij onder andere de relevante vraag: hoe zorg ik ervoor dat leerlingen mijn filmpjes bekijken? Patricia van Slobbe en Michel van Ast adviseren om lerenden een opdracht te geven, waarvan zij de uitwerking mee moeten nemen naar school. Laat hen bijvoorbeeld een samenvatting van het filmpje te maken. Bij het gebruik van een toets om te checken of lerenden het filmpje hebben bekeken, weet je volgens hen nog niet wie de video wel en niet heeft gezien.

In het vierde hoofdstuk staat toetsen en beoordelen centraal. Hier valt op dat de auteurs menen dat de termen summatief en formatief toetsen tot verwarring leiden. Zij vervangen deze door beoordelende en educatieve toetsen. Diagnostische toetsen worden “voor het gemak” onder educatieve toetsen geschaard. Het deel over ‘beoordelende toetsen’ gaat dan vooral over de organisatie van het toetsen. Bij educatieve toetsen staat men vooral stil bij de didactische toepassingen en voordelen. Daarnaast gaat de auteurs in op het gebruik van rubrics. Inderdaad een relevant onderwerp.
Wat mij betreft had dit hoofdstuk een stuk uitgebreider mogen zijn. Ik denk daarbij aan het doel van verschillende vraagtypes, de constructie van goede toetsvragen en het geven van leerzame feedback. Volgens hebben docenten juist daar ook veel behoefte aan.

Hoofdstuk 5 is voor mij een wat vreemde eend in de bijt. Vooral de plek in het boek. Hiervoor en hierna gaat het over leer- en doceeractiviteiten. Dit hoofdstuk gaat over het recht doen aan verschillen. Daarin leggen Patricia en Michel de nadruk op het differentiëren, hoewel learning analytics, gepersonaliseerd leren en adaptief leren aan het eind ook kort worden besproken.
De zogenaamde differentiatiematrix neemt een belangrijke plek in binnen dit hoofdstuk. Via die matrix laten de auteurs zien hoe je activerende directe instructie verschillend kunt invullen voor drie groepen binnen één klas. Zo gaat één groep meteen aan de slag met het zelfstandig verwerken van leerstof, terwijl een andere groep nog extra uitleg van een docent krijgt. Zoals de auteurs zelf stellen (p. 85):

De eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat het allemaal eenvoudiger klinkt dan het in de praktijk is.

Leerlingen kunnen ICT uiteraard ook gebruiken om zelf te creëren. Daar gaat hoofdstuk 6 over. Je kunt ICT gebruiken voor altenatieve verwerkingsopdrachten dan een verslag of werkstuk. Terecht geeft men daarbij aan dat de uitwerking sterk afhankelijk is van de kwaliteit van de opdracht. Zes vragen vormen volgens Patricia en Michel een volledige instructie (zoals de vraag Wat ga jij of gaan jouw leerlingen met de opbrengst doen?). Lerenden elkaar laten beoordelen of het gebruik van peer feedback zijn ook toepassingen waarbij de lerende ‘produceert’.

Hoofdstuk 7 is een relatief uitgebreid hoofdstuk. De auteurs bespreken hierin hoe je ICT kunt gebruiken voor samenwerkend leren. Daarbij benadrukken zij terecht dat deze manier van leren effectief kan zijn, maar ook complex te organiseren is. Zij geven daarbij aan dat vijf elementen belangrijk zijn bij succesvol samenwerkend leren (zoials individuele aanspreekbaarheid en groepsverantwoordelijkheid). Ze gaan ook in op zaken als groepsindeling, groepsgrootte en frequentie. Bij groepsgrootte stellen zij dat de meest effectieve groepsgrootte 3-4 is. Dit is echter afhankelijk van het doel dat je nastreeft. Het valt mij overigens op dat zij in dit deel niet ingaan op het belang van de taak (zie voor een toelichting bij deze opmerkingen: Omgevingen voor computer ondersteund samenwerkend leren: Samen, samen leren en samenwerken).

In het volgende onderdeel van hoofdstuk 7 gaan ze in op de wijze waarop ICT samenwerkend leren kan faciliteren (zoals Google Docs, Google Forms, wiki’s of Edmodo). Peer feedback wordt hierbij ook genoemd als toepassing van samenwerkend leren. Wat mij betreft is er echter een verschil tussen samenwerkend leren en leren via interacties. Verder bespreken Patricia en Michel in dit hoofdstuk kort team based learning en verschillende communicatiemogelijkheden die bij samenwerkend leren met ICT relevant kunnen zijn. Daaruit wordt ook duidelijk dat de verschillende communicatiemogelijkheden diverse doelen kunnen helpen realiseren. Ik mis hierbij overigens kanttekeningen bij het gebruik van toepassingen als Facebookgroepen (opslag onderwijsdata, privacy).

Bij hoofdstuk 8 en 9 had ik even de indruk dat de auteurs dezelfde titels hadden gebruikt. Hoofdstuk 8 heet ‘Onderwijs organiseren met ICT’, hoofdstuk 9 ‘Onderwijs met ICT organiseren’.
In het achtste hoofdstuk kijken Patricia en Michel naar manieren om als docent onderwijs binnen en buiten de klas te organiseren. Voorbeelden zijn het slim en efficiënt inrichten van een digitale leeromgeving, maar ook het organiseren van face-to-face onderwijs met behulp van ICT. Het beheer van e-mail valt hier onder meer onder. Net als social bookmarking en het gebruik van ICT voor klassemanagement zoals een bordtimer of tools om op een bepaald geluidsniveau te kunnen samen werken (persoonlijk had ik daar nog nooit bij stil gestaan). Mooi is ook dat men hier pleit voor het hebben van een persoonlijk leernetwerk.
Hoofdstuk 9 gaat dan over zaken als ‘digitaal orde houden’, het organiseren van wachtwoorden, het betrekken van leerlingen bij het gebruik van ICT in het onderwijs of het beheren van digitale leerlingproducten. Heel summier komt hierbij ook aan de orde dat je met lerenden moet communiceren over welk gedrag gewenst is als zij ICT toepassen. Gezien de titel van het boek had ik verwacht dat Patricia en Michel hier meer aandacht aan zouden schenken. Maar verder bevatten de hoofdstukken 8 en 9 de nodige praktische tips voor docenten die bang zijn het overzicht te verliezen.

Het laatste hoofdstuk is niet het laatste hoofdstuk. De auteurs geven hierin aan dat zij aan een aantal onderwerpen geen aandacht hebben kunnen besteden, zoals mediawijsheid, games en gamification, en ‘leiding geven aan leren en ICT’. Verder pleiten Patricia en Michel er hier voor om jezelf te blijven ontwikkelen door cyclisch te leren (van idee via onderzoeken/ontdekken en ontwerpen/ontwikkelen naar uitproberen en reflecteren/delen). Zie ook de opmerkingen die Patrick Koning hier over maakt.

Ik vind ‘Kleppen dicht’ absoluut de moeite waard, ook al heb ik in deze bespreking enkele kanttekeningen geplaatst. De beknopte omvang, de opmaak en de heldere schrijfstijl maken dit boek tot een erg toegankelijke uitgave. Verder beschrijven Patricia van Slobbe en Michel van Ast wat de didactische voordelen zijn van een weldoordacht gebruik van ICT in het onderwijs. In veel gevallen werken zij dit concreet uit in toepassingen en voorbeelden. Soms ontbreekt die concretisering (ik denk aan de onderdelen beoordelen en peer feedback uit hoofdstuk 6). Ook leggen zij in dit boek het accent niet op tools. Ik ben zelfs bang dat er docenten zijn die dit een gemis zullen vinden. Uiteraard is dit geen reden om ‘Kleppen dicht’ niet aan te schaffen en vooral te gebruiken. ‘Kleppen dicht’ bevat veel bruikbare handvatten voor belangstellende docenten.
De begeleidende website is overigens ook een aanrader. Hier vind je onder meer toepassingen, blogposts en andere bronnen bij het boek.

Slobbe, P. van & Ast, M. van (2016). Kleppen dicht. Effectief leren met ICT. Huizen: Uitgeverij Pica. ISBN 9789491806629

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *