Onlangs is een Amerikaans boek verschenen waarin 50 mythes en leugens met betrekking tot het onderwijs worden besproken. Mark Phillips bespreekt er acht. Opvallend: deze mythes komen niet altijd overeen met de metastudie van John Hattie over interventies en leerprestaties.
Het lastige is dat ik, zonder het boek aan te schaffen, niet na kan gaan waar de 50 mythes en leugens op gebaseerd zijn. Phillips gaat daar niet op in, maar geeft wel aan dat de auteurs tot de meest vooraanstaande onderwijsonderzoekers behoren. Ik kan ook niet nagaan of de Amerikaanse onderzoekers naar hetzelfde hebben gekeken dan Hattie.
De acht meest relevante mythes zijn volgens Mark Phillips:
- Docenten zijn de meest belangrijke invloedsfactor op de wijze waarop kinderen worden opgeleid. Volgens Phillips is een docent belangrijk, maar zijn andere externe factoren -zoals de sociaal-economische status- van grotere invloed. Dit is opvallend aangezien Hattie laat zien dat de sociaal-economische status minder van invloed is op leerprestaties dan bijvoorbeeld de relatie tussen docent en lerenden of de duidelijkheid die docenten bieden. Andere ‘docenteffecten’ zijn bij Hattie overigens weer van minder invloed op leerprestaties.
- Huiswerk bevordert de leerprestaties. Volgens Philips gaat het echter om de leerervaringen op school. Dat komt overeen met de bevindingen van Hattie.
- De klassegrootte doet er niet toe. Volgens Phillips laat onderzoek echter zien dat kleinere klassen wel degelijk positief van invloed zijn op het leren. Bijvoorbeeld omdat lerenden meer individuele aandacht krijgen. Bovendien zouden grotere klassen met name tot slechtere leerprestaties leiden bij kinderen uit armere gezinnen. Volgens Hattie is het effect van klassegrootte op leerprestaties te verwaarlozen. Uiteraard kun je ook andere redenen hebben om met kleinere klassen te werken (de werkdruk van de docent, bijvoorbeeld).
- Succesvolle programma’s werken overal. Volgens Phillips is de context waarbinnen programma’s worden uitgevoerd van grote invloed op het succes. Je moet vooral kijken naar specifieke behoeften en omstandigheden. Persoonlijk vind ik dit de belangrijkste constatering.
- Zero tolerance beleid maakt scholen veiliger. Daar is echter geen bewijs voor. Phillips stelt zelfs dat streng straffen bevordert dat leerlingen eerder in aanraking komen met justitie, wat het begin kan zijn van een criminele loopbaan.
- Geld is niet van invloed op leerprestaties. Ook dat is een kwalijke mythe, stelt Phillips. Rijke schooldistricten blijken namelijk beter te presteren, bijvoorbeeld doordat zij beter in staat zijn de beste docenten aan te trekken. Zij kunnen het extra geld ook gebruiken om klassen te verkleinen. Hattie stelt daarentegen dat ‘finances’ een te verwaarlozen invloed hebben op leerprestaties.
- Toelating tot colleges is gebaseerd op academische prestaties en testscores. Onderzoek laat echter zien dat andere factoren van grotere invloed zijn op toelating. Bijvoorbeeld sportprestaties, of familieleden die het college eerder hebben bezocht. Zo houd je maatschappelijke ongelijkheid natuurlijk in stand.
- Prestatiebeloning van docenten verbetert de leerprestaties van studenten. Volgens Phillips leidt prestatiebeloning tot competitie tussen docenten, wat juist negatief van invloed is op het onderwijs. Bovendien is het heel ingewikkeld om de effectiviteit van een docent te meten omdat zo veel andere factoren van invloed zijn op leerprestaties van lerenden.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Ik las het werk wel, en de onderbouwing is goed alhoewel men soms een beetje pamflettair is (vergelijk met Lilienfeld die veel neutraler is in bewoording). De samenvatting doet op Edutopia doet het boek in feite geen recht aan net door de nuance weg te laten en zoals een van de reageerders aangeeft, spreekt zichzelf hierdoor behoorlijk tegen.
Dank voor je reactie. Ik had de reacties op het artikel nog niet gelezen.
Op grond van welke onderzoeken zijn de stellingen geponeerd? Waar kan iki bronvermelding vinden?
Die vind je in het artikel van Phillips.
Dank voor je bespreking. Met betrekking tot mythe 6: Hattie nuanceert zijn bevinding o.a. door aan te geven dat de contextualisering van de meta-studies die hij geanaliseerd heeft een groot effect op de uitkomsten kunnen hebben. Hij geeft daarna aan dat de belangrijkste vraag niet zozeer is of geld invloed heeft maar juist hoe. In dat licht zou de bevinding van Berliner&Glass meer als aanvulling op Hattie’s bevinding gelden dan als tegenstelling.
Dank voor je toevoeging, Bas.