In de praktijk wordt vaak een brede definitie gehanteerd van ‘blended learning’. Hoe zinvol is het om deze term af te bakenen op basis van percentages online leren of via de locatie waar geleerd wordt?
Discussies over definities zijn een noodzakelijk kwaad. Aan de ene kant zijn er veel belangrijkere dingen om ons druk over te maken. Een discussie over terminologie is vaak vermoeiend, en zelden inspirerend. Anderzijds praten we gemakkelijk langs elkaar heen als we niet helder hebben wat we waar onder verstaan.
Dit is bijvoorbeeld aan de hand met blended learning. Mensen als Paul Kirschner vinden dit begrip maar niets omdat leren per definitie bestaat uit een mix aan leeractiviteiten. Bovendien hebben ‘onderwijskookgekken’ niet bepaald een positieve associatie bij eten dat uit een ‘blender’ komt. Pesto (zie foto), sommige soepen, smoothies en mijn pasta met tomaten-pistachesaus wellicht uitgezonderd.
Ik definieer blended learning tot nu toe als een mix van leren via internet (synchroon en/of asynchroon) en leren tijdens bijeenkomsten waar lerenden fysiek aanwezig zijn (contigu). Als dit een onderscheidend criterium is, dan is dus niet al het leren ‘blended’. Verder kan de mix uit tal van elementen bestaan, zoals verschillende leertechnologieën, samenwerkend en/of individueel leren of meer of minder zelfsturing.
In mijn beschrijvingskader onderscheid ik verder onder andere de mate waarin je online leren toepast, en de plek waar online wordt geleerd (op school vs elders).
De laatste tijd kom ik steeds vaker publicaties tegen waarin staat dat pas sprake is van blended learning als minimaal 30 en maximaal 80% van de leeractiviteiten online plaats vinden. Of dat minimaal één geprogrammeerde leeractiviteit NIET op school wordt uitgevoerd.
Als je deze criteria hanteert dan is ‘blended learning’ opeens waarschijnlijk niet meer de ‘default’ manier van leren (wat ik wel eens heb beweerd). Er zijn op dit moment vermoedelijk weinig opleidingen (instellingen voor afstandsonderwijs uitgezonderd) waarvan minimaal 30% van de leeractiviteiten online worden uitgevoerd. Verder zal ‘blended learning’ opeens minder worden toegepast in het voortgezet onderwijs en mbo, omdat men daar online leren vaak op school toepast (ik heb het dus over geprogrammeerde leeractiviteiten).
De vraag is echter hoe zinvol deze criteria zijn. Hoe zinvol is het in hemelsnaam om te gaan turven hoeveel geprogrammeerde leeractiviteiten online worden uitgevoerd? Wordt de inzet van ICT daardoor geen doel op zich? En waarderen we op deze manier wel zelfgestuurde online leeractiviteiten (die niet geprogrammeerd zijn)?
De oplossing ligt volgens mij in het vaker vermijden van de term ‘blended learning’ en het veel specifieker benoemen, beschrijven en vooral onderbouwen van didactische modellen waarbinnen online en contigu leren worden gecombineerd.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Wilfred ik ben het volledig met je eens dat een minimaal percentage online leren totaal zinloos is, het zegt niets over de toegevoegde waarde voor het leerproces. Een doordacht onderwijskundig ontwerp is essentieel om een mix van leeractiviteiten aan te bieden die leidt tot een hogere waardering van lerenden en hoger leerrendement.
Het is maar de vraag of online leren deel uit moet maken van (het faciliteren van) Blended Learning, de beschrijving op wikipedia (NL versie) laat zien dat dat helemaal niet zo hoeft te zijn. Wel ben ik benieuwd hoe jij denkt over de alinea die daarop volgt:
Consequentie is dat curriculumontwerpers geneigd zijn een onderwijsprogramma eerst te analyseren, het vervolgens op te splitsen in onderdelen, om dan voor elk onderdeel te bepalen hoe het aangeboden moet worden in de leeromgeving. Het inrichten van een leerproces wordt daarmee teruggebracht tot een logistiek probleem, waarbij de keuze voor een distributiewijze en inrichting van de leeromgeving afhangt van de uitgangspunten en criteria die de ontwerper hanteert.
Deze conclusie onderschrijf ik niet, een focus op hoe het aangeboden moet worden in de leeromgeving is niet de juiste. Veel meer gaat het om de relatie tussen de onderdelen en de motivatie voor deze keuzes. De uitdaging zit hem meer in (ondersteuning bij) instructional design dan dat er sprake zou zijn van een logistiek ‘probleem’. Als de inrichting van een leeromgeving dit in de hand werkt, moet misschien eerst (of in ieder geval ook) aandacht besteed worden aan deze omgeving (verbeteren of misschien vervangen).
De term Blended Learning is m.i. teveel ‘ingeburgerd’ om er van af te stappen (vraag 10 mensen naar een definitie en je krijgt veel verschillende antwoorden, dit is voor iets als ‘Leeromgeving’ niet anders). Er wordt behoorlijk wat (internationaal) onderzoek gedaan naar het fenomeen Blended Learning, we leren er steeds meer over. Belangrijk is wel om met elkaar vast te stellen wat er binnen jouw organisatie onder Blended Learning wordt verstaan (gedeelde waarden), waarom dit aandacht verdient, hoe dit te concretiseren en wat er voor nodig is om dit te realiseren. Idealiter in lijn met de (soms ontbrekende) visie op (online) leren, aan ‘huiswerk’ geen gebrek…
Als online leren geen deel uit maakt van blended learning, is geen sprake van blended learning. Het gaat veel meer om het het tegen het licht houden van het hele onderwijs. Het is zeker geen logistiek probleem.