Informatie- en communicatietechnologie neemt een steeds belangrijkere plek in binnen het onderwijs. Gráinne Conole geeft een mooi overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen van de laatste dertig jaar, en reflecteert tevens op de gevolgen voor leren.
Conole beschrijft eerst onder meer waartoe en waarvoor ICT in toenemende mate binnen het onderwijs wordt gebruikt:
- Het verbeteren van de administratieve efficiency en het verstrekken van technische infrastructuur voor het beheren van diverse aspecten van leren, doceren en onderzoek.
- Het verspreiden van materialen voor doceren en leren aan lerenden en docenten (via elektronische leeromgevingen of repositories met open educational resources).
- Het verbeteren van de ICT bekwaamheden van docenten en lerenden.
- Het geven van wereldwijde toegang tot informatiebronnen.
- Het faciliteren van de uitwisseling van voorbeelden en ideeën (over onderwijs en leren).
- Het faciliteren van samenwerking aan projecten.
- Het op afstand verzorgen en bijwonen van lessen via synchrone en asynchrone communicatie.
De auteur maakt vervolgens duidelijk wat de belangrijkste ICT-services binnen onderwijsinstellingen zijn. Leertechnologie is daar maar één aspect van.
Via een tijdslijn brengt zij vervolgens in kaart hoe e-learning zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Het begrip zelf gebruiken we overigens pas sinds 1999. Daarbij valt mij op dat veel technologieën weliswaar op een bepaald moment beschikbaar komen, maar dat het nog enkele jaren duurt voordat deze breed binnen het onderwijs worden gebruikt.
Conole start met de mogelijkheid om met behulp van auteurtools zelf multimedia te maken. De resultaten worden bijvoorbeeld via CD ROM verspreid. Vervolgens gebeurt er een lange tijd niets, tot dat we de beschikking krijgen over het internet en internettechnologie.
Organisaties beginnen zich te presenteren op ‘het web’, en we beginnen via email met elkaar te communiceren. Bibliothecarissen worden digitale ‘curators’. Ik kan me deze periode nog goed herinneren. Het gaf een kick dat je zo gemakkelijk plaats- en tijdonafhankelijk kon communiceren, en informatie over de hele wereld kon vergaren.
De volgende stap is de fase van de ontwikkeling van leerobjecten, waarna rond 1995 de eerste elektronische -op internettechnologie gebaseerde- leeromgevingen beschikbaar komen. Deze leerplatforms zorgen er voor dat het gebruik van technologie een aangelegenheid wordt voor de gehele organisatie. Elektronische leeromgevingen kennen tal van functionaliteiten zoals het geven van toegang, het monitoren van vorderingen, het verstrekken van informatie en leermaterialen en het faciliteren van communicatie.
Rond 1998 komen dan mobiele apparaten beschikbaar. Daarbij gaat het in eerste instantie om mobiele telefoons en personal digital assistants. Ook worden laptops dan nog gezien als mobiele apparaten. Onderwijsinstellingen starten met experimenten met leren buiten het klaslokaal.
Aan het eind van de jaren negentig komt de aandacht voor learning design op: richtlijnen voor en ondersteuning bij het didactisch effectieve ontwerpprocessen, waarbij sprake is van een passend gebruik van ICT. Rond 2000 neemt de aandacht voor game-based learning (ook wel serious gaming genoemd) en gamification toe, terwijl vanaf 2002 iedereen via open educational resources in staat zou moeten zijn om educatieve bronnen zonder beperking te gebruiken, aan te passen, te verbeteren en te delen (kennis als publieke goed).
De volgende trend, die Conole de revue laat passeren, zijn sociale en op participatie gericht zijn de sociale media. Het internet wordt tweedimensionaal en interactief dankzij media als weblogs of sociale netwerken. Kenmerken van deze technologieën zijn:
- De mogelijkheid om te reageren op het werk van anderen.
- Gebruikers zijn zelf in staat om content te genereren.
- Collectief aggregeren: individuen verzamelen en ordenen content naar individuele behoeften en voorkeuren, maar verrijken deze content ook door ze te delen met een breder netwerk.
- Gemeenschaps- of netwerkvorming.
- Gebruik van digitale personas (digitale identiteiten).
‘Virtuele werelden’ plaatst Conole vreemd genoeg in 2005. Toen kwam inderdaad een omgeving als Second Life op. Virtuele werelden kennen we echter al langer (in mijn beleving vanaf eind jaren negentig). Virtuele werelden zouden meer authentic leren, en leren op basis van rollen, moeten kunnen faciliteren. Ze blijken echter complex in gebruik te zijn.
Volgens Conele komen vervolgens e-books en slimme apparaten (zoals smartphones en tablet PC’s) als tweede generatie mobiele apparaten rond 2007 op. Zij beschrijft dat verschillende materialen en tools op mobiele apparaten bruikbaar zijn om het leren te faciliteren. Denk daarbij aan een agenda (met herinneringen), to do lijsten, tools om annotaties mee te maken of interactieve leermaterialen. Leren wordt echt tijd- en plaatsonafhankelijk, terwijl je als lerende ook in staat bent om te leren binnen de context waarbinnen het geleerde toegepast moet worden (bijvoorbeeld op de werkplek).
De één na laatste trend is dan de massive open online course. Conole illustreert dat deze grootschalige en vrij toegankelijke cursussen binnen de context van het connectivisme zijn opgekomen, maar vanaf 2011 erg populair zijn geworden nadat prestigieuze universiteiten er mee aan de slag zijn gegaan (maar dan op een andere manier). Conole merkt hierbij terecht op dat de klassificatie van xMOOCs en cMOOCs te beperkt is. Zij onderscheidt twaalf dimensies waarop MOOCs kunnen variëren:
the degree of openness, the scale of participation, the degree of their use of multimedia, the amount of communication, the extent to which collaboration is included, the type of learner pathway (from learner-centred to teacher-centred and highly structured), the level of quality assurance, the extent to which reflection is encouraged, the level of assessment, how informal or formal it is, the degree of autonomy possible, and the diversity of the learner population.
Tenslotte typeert de auteur learning analytics als laatste technologische trend (het identificeren van patronen in educatieve data en het gebruik van die patronen om het leren te verbeteren).
Conole doet terecht geen poging om te voorspellen hoe de toekomst er uit zal gaan zien. Wel gelooft zij in een continu ontwikkelproces. Volgens haar is e-learning van belang omdat technologie een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van leren en het vergroten van de betrokkenheid van lerenden. Daar komt bij dat lerenden door het gebruik van internettechnologie worden voorbereid op informeel leren. Jongeren zullen moeten leren om bijvoorbeeld sociale media te gebruiken voor het bijhouden van hun expertise, nadat zij de onderwijsinstelling hebben verlaten.
Gráinne Conole geeft een mooi historische overzicht van de ontwikkeling van leren met behulp van ICT. Zij illlustreert dat de ontwikkeling vooral sinds de opkomst van het internet stormachtig is verlopen. Althans, de ontwikkeling van de technologie. Het valt me op dat zij vooral oog heeft voor de gevolgen van technologie voor leren, maar dat zij niet echt ingaat op veranderende inzichten en opvattingen ten aanzien van leren en opleiden. In mijn visie is vooral de interactie tussen technologische ontwikkelingen en opvattingen over leren bepalend voor e-learning trends en ontwikkelingen.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
2 reacties