Vandaag vond een seminar van de SURFAcademy over didactiek binnen de Digitale Leer- en Werkomgeving (DLWO) plaats. Deze blog post bevat een impressie. Over de zones van beïnvloeding, veranderingsconfiguraties en didactisch consistent onderwijs.
De Special Interest Group DLWO van SURF boog zich vandaag over het organiseren van leren binnen een DLWO. Resultaat van hun werk moet uiteindelijk zijn het schrijven van een whitepaper over hoe je om kunt gaan met een DLWO.
Vandaag zijn drie thema’s aan de orde gekomen:
- Innovatie
- Curriculum
- Didactiek
Professionalisering is ook relevant, maar vandaag buiten beschouwing gelaten.
Emilie Randoe van het Veranderlab is ingegaan op innovatie als veranderproces. Zij heeft een aantal jaren geleden gewerkt als leidinggevende van de opleiding Interactieve Media (IAM) van de Hogeschool van Amsterdam. Deze opleiding moest mede als gevolg van technologische veranderingen het onderwijs opnieuw ontwerpen.
Er zijn volgens Randoe drie zones van beïnvloeding:
- Omgeving (kun je niet beïnvloeden, heb je wel mee te maken)
- Context (heb je wel invloed op, bijvoorbeeld het instellingsbeleid)
- Zelf
Als je bezig gaat met innovatie moet je volgens haar eerst in kaart brengen wat er speelt en dat ordenen in de drie zones van beïnvloeding.
Randoe heeft een ‘oude rot in het vak’ aangesteld die het herontwerp van de opleiding aan de hand genomen. Daarbij heeft men veel geïnvesteerd in professionalisering van medewerkers, en medewerkers een actiecve rol gegeven in het herontwerpproces. Niet iedereen vond dit een geschikte aanpak. Iedereen heeft namelijk een eigen voorkeursstijl.
Emilie Randoe is ook ingegaan op wat zij de gouden driehoek van verandering noemde:
- Veranderconfiguratie (kom ik op terug)
- Wat? Waarom? Waartoe veranderen?. Heel vaak kan men dit in gewone mensentaal niet uitleggen. Dit wordt meestal vanuit urgentie, vanuit een negatief gevoel, geformuleerd. Zet in plaats daarvan een positief en aansprekend resultaat neer, adviseerde zij.
- Spraak organiseren. Je moet met elkaar in gesprek zien te raken. Gebruik daarbij ook gewone mensentaal. Ga in gesprek met de mensen die het gaan doen.
Aan de hand van de publicatie Complexiteit en weerbarstigheid in veranderprocessen van Werkman, Boonstra en Elving (2004) beschreef zij summier een aantal veranderconfiguraties:
- Innovatieve configuratie (klein, flexibel, zelf bouwen, hoog verandervermogen)
- Cynische configuratie (groot, veel schijven, top down, zeer laag verandervermogen).
- Alles waar dat tussen zit (politieke configuratie, onduidelijke configuratie, sceptische configuratie).
Onderwijsprofessionals willen vaak binnen een innovatieve configuratie werken. Onderwijsorganisaties zijn daarentegen vaak grote, cynische organisaties waarbij een veranderstrategie wordt gekozen die niet bij de veranderconfiguratie past. Randoe adviseerde daarom om ‘over de heg te kijken’, te leren van andere organisaties. Zij gaf o.a. ook als tip om te onderzoeken met welke eilanden je binnnen je organisatie te maken hebt. Autonomie voor professionals is eveneens belangrijk.
Daarnaast adviseerde Emilie Randoe om de zo groot mogelijke kleine stap vooruit te nemen. Projecten zijn namelijk vaak veel te groot. Belangrijk is ook het respecteren van verschillen in werkstijlen.
Je moet bij veranderingen ook naar resultaten kijken, naar feiten. Bijvoorbeeld: wat gebeurt met doorstroom of ziekteverzuim personeel als je gaat veranderen? Binnen onderwijsorganisaties is veel managementinformatie beschikbaar. Selecteer naar welke resultaten je wilt kijken, en zoek daar feitelijke informatie bij.
Willibrord Huisman is -na mijn bijdrage– ingegaan op digitale didactiek. Hij stelde dat studenten er last van hebben dat een docent niet op een juiste manier om kan gaan met een elektronische universiteit, niet dat een elektronische leeromgeving gebrekkig werkt. Huisman vindt het begrip ‘digitale didactiek’ niet gelukkig omdat het begrip zo breed is. Volgens hem zijn er grosso modo vier visies op onderwijs:
- Transmissiemodel
- Student activerend onderwijs (vuurtje dat je moet aanwakkeren)
- Constructief leren (blokken gebruiken om zelf kennis te construeren)
- Kennis is een vluchtig construct dat mensen gebruiken, en dat steeds veranderd (werken en leren lopen vaak door elkaar heen)
Volgens hem zijn digitale leeromgevingen niet voor alle visies van leren geschikt. Je kunt volgens hem dus ook als universiteit niet toe met één ELO.
Willibrord is uitgebreider in gegaan op het gebruik van een online forum als voorbeeld van de toepassing van digitale didactiek. Hij stelde dat niets zo moeilijk is als studenten via een online forum aan het discussiëren krijgen. Docenten stellen een forum ook vaak open, zonder er vervolgens iets mee te doen (er gebruikt niets). Een alternatieve manier is dat een docent zelf een zeer actieve rol op forum speelt door veel te reageren op studenten. Dit leidt dan tot een hogere werkdruk. Je kunt een forum echter ook gebruiken om het onderwijs efficiënter te maken. Bijvoorbeeld via online peer review.
Willibrord illustreerde dat de traditionele manier van werkstukken maken minder leerzaam is voor studenten (student maakt concept, docent geeft feedback, student maakt nieuwe versie). Effectiever is: de student maakt een concept-werkstuk. Via een forum geven studenten feedback aan de hand van criteria. Zij lezen concepten van anderen, geven feedback, verwerken ontvangen feedback etc. Volgens Huisman is commentaar expliciteren aan de hand van criteria het meest leerzaam. De studielast is wel pittig. De docent beoordeelt het uiteindelijke resultaat van de individuele student.
Tenslotte is hij ook ingegaan op didactische inconsistent en didactisch consistent onderwijs. Bij didactisch inconsistent onderwijs bepaalt volgens Huisman de docent het doel, bedenkt hij colleges, lesmateriaal, en de wijze van toetsing. De student leert vooral voor een toets. Want daar wordt h/zij op afgerekend. Doelen verhouden zich echter vaak niet goed tot de wijze van beoordelen.
Bij didactisch consistent onderwijs wil de student bepaalde leerdoelen bereiken. Opdrachten zijn gericht op het bereiken van die doelen. Activiteiten van begeleiders zijn ook gericht op behalen van doelen. Deadlines en regels structureren het proces. Aan het eind wordt er getoetst door een aparte beoordelaar. Het gaat er dan om dat een individu wordt beoordeeld.
’s Middags zijn we via discusiesessies dieper ingegaan op innovatie, curriculum en didactiek. Ik heb de drie sessies over curriculum voorgezeten, en geen aantekeningen gemaakt. We zijn met name stil blijven staan bij onderwerpen die in het whitepaper over de DLWO aan de orde moesten komen, en vragen die daarbij gesteld worden. Op eigen ervaringen en goede praktijkvoorbeelden zijn we nauwelijks in gegaan. Een aantal zaken is mij opgevallen, zoals:
- Binnen het HBO schenkt men momenteel vooral aandacht aan verantwoording afleggen over hoe eindkwalificaties worden beoordeeld, en aan het formuleren van leerdoelen. Dat zijn echter maar twee elementen van het curriculum.
- Er is weinig aandacht voor didactiek, en ook niet voor de ‘rationale’ van het curriculum.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Dag Wilfred,
Ik twijfel een beetje aan Radoe’s aanname dat onderwijsprofessionals zich goed voelen binnen een innovatieve configuratie. Volgens de leervitaliteitsindex van het RdMC laat de technische leergierigheid van leraren bijvoorbeeld te wensen over vergeleken met professionals in andere sectoren (http://goo.gl/NW9nO). En veel configuraties zijn tegenwoordig technologische configuraties.
Volgens het rapport Sociale innovatie in het onderwijs (SBO, 2010; http://goo.gl/fA6cg) is de leerbereidheid in het onderwijs ‘gemiddeld’ te noemen (overigens de perceptie van de werkgevers). In het rapport ICT en de invloed op de onderwijs-arbeidsmarkt (SBO, 2010) geven de werkgevers (onderwijsmanagers) aan dat het lage ICT-gebruik een gevolg is van de lage didactische ict-vaardigheden van docenten. Dat laatste komt ook wel aardig overeen met de bevindingen van Marijke Kral (2009).
Overigens interessant om op te merken dat de leerbereidheid door Klein Hesselink et al (in hetzelfde SBO-rapport op pag. 22) wordt gezien als een uitkomst van sociale innovatie en niet als een voorwaarde (onafhankelijke variabele) voor sociale innovatie.
Wellicht hang ik het begrip ínnovatieve configuratie wel te sterk op aan technologie, maar de invloeden van technologie op onderwijshervorming en – vernieuwing zijn m.i. onmiskenbaar zo niet sterk bepalend.
Je hang innovatieve configuratie m.i. inderdaad te zeer op aan technologie. Het ging er meer om dat onderwijsprofessionals meer affiniteit hebben met kleinere, overzichtelijke organisaties. Ipv met grote, top down, instituten.
In reactie op de bijdrage van Emilie Randoe en bovenstaande discussie: ik ben betrokken geweest bij de oprichting van de opleiding interactieve media (CMD). Ik vraag me af of bij deze opleiding gesproken kan worden van onderwijsprofessionals. De opleiding maakt (naar mijn weten) vooral gebruik van mensen uit het werkveld. En daar zit deels ook de crux van de aanpak van Emilie, want dat is toch een ander slag mensen, zeker in dit werkgebied.