Vandaag heb ik een presentatie gehouden tijdens de ‘normalisatiedag’ van de normcommissie Leertechnologieën van het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN). Deze commissie werkt mee aan de normen die bij de internationale standaardisatie organisatie JTC 1 (Joint Technical Committee 1) ontwikkeld worden. De NEN-normcommissie kan indien nodig ook Nederlandse normen maken. Mijn presentatie was één van maar liefst acht inleidingen.
In mijn presentatie ben ik ingegaan op overeenkomsten en verschillen tussen het gebruik van het elektronisch portfolio binnen de Universiteit Utrecht (mijn vorige werkgever) en Gilde Opleidingen (mijn huidige werkgever). Je ziet bij beide organisaties dat een meer holistische kijk op het onderwijs aanleiding was voor de invoering van het e-portfolio. Met andere woorden: het onderwijs wordt minder fragmentarisch (accent op aparte vakken), maar er wordt meer gekeken naar grotere gehelen. Binnen de Universiteit Utrecht komt dat tot uiting in academische vorming, bij Gilde Opleiding in de invoering van competentiegericht onderwijs. Verder wordt het onderwijs bij beide instellingen meer flexibel. Het portfolio wordt dan gebruikt om de ontwikkeling van lerenden te monitoren en te beoordelen.
Bij de invoering lopen instellingen ook tegen vergelijkbare ‘uitdagingen’ aan. In de praktijk blijkt de invoering van het e-portfolio namelijk vóór te lopen op de invoering van de voorgenomen onderwijsvernieuwingen. Verschillen zijn er ook. Zo vind ik dat de Universiteit Utrecht vooral kijkt naar het e-portfolio als instrument binnen de eigen organisatie, terwijl Gilde Opleidingen meer oog heeft voor het e-portfolio als middel binnen doorlopende leerlijnen (vmbo-mbo-hbo). Gilde Opleidingen heeft daarom nadrukkelijk ook voor een e-portfolio oplossing gekozen die voldoet aan open standaarden. Binnen de Universiteit Utrecht is dat eigenlijk geen issue (geweest?).
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie