‘Daadkracht’ is het thema van de SURF Onderwijsdagen die vandaag en morgen in Den Bosch plaatsvinden. Deze blogpost is de impressie van dag 1.
Keynote: When and How to Design for Productive Failure
Na de opening, waar onder meer een onderwijs award werd uitgereikt aan Mirjam Koster (Graafschap College), mocht Manu Kapur zijn belangrijkste bevindingen uit onderzoek naar leren delen. Kapur is hoogleraar Learning Sciences and Higher Education aan ETH Zürich en directeur van The Future Learning Initiative. Hij is daarnaast ingegaan op hoe je ontwerpt voor productive failure, een leerstrategie waarbij lerenden een probleem proberen op te lossen vóórdat ze instructie krijgen.
(Onderstaande informatie is deels afkomstig van een bijdrage van Kapur over Productive Failure).
Kapur deelt inzichten over hoe mensen leren, vooral hoe ze iets nieuws leren begrijpen, en hij vertelt hoe we kunnen ontwerpen om het leren optimaal te faciliteren. Hij legt ook uit waarom deze kennis relevant is voor het leren in de werksetting. Leren moet je vanuit meerdere disciplines bestuderen omdat het een complex fenomeen is. Als je veranderingen wilt bestuderen moet je uitgaan van een ecosysteem van onderzoekers, ontwikkelaars, docenten.
Waarom falen we om dingen te zien? Een expert ziet andere zaken dan een relatieve leek. Je gebruikt voorkennis om dingen te kunnen zien. Maar wat als je die voorkennis niet hebt? Je moet leken dus voorbereiden in dingen te zien.
Hoe ontwikkel je creativiteit? We falen om creativiteit te ontwikkelen? Je ontwikkelt creativiteit en flexibiliteit door zaken uit te proberen.
We zouden volgens Kaput directe instructie verder moeten verbeteren. We leren namelijk onvoldoende van op zich goede instructies. Volgens Kapur zijn er twee belangrijke problemen met vroege directe instructie. Op de eerste plaats beschikken lerenden vaak niet over de nodige differentiatie in voorkennis om de mogelijkheden van domeinspecifieke representaties en methoden die tijdens directe instructie worden gegeven, te kunnen onderscheiden en begrijpen. Op de tweede plaats begrijpen lerenden wellicht niet waarom die concepten, representaties en methoden zijn samengevoegd op de manier waarop ze zijn samengesteld indien concepten, representaties en methoden op een goed samengestelde, gestructureerde manier worden gepresenteerd tijdens directe instructie.
We zouden ‘failures’ volgens Kapur bewust moeten ontwerpen. Geef opdrachten die studenten eigenlijk niet op een gebruikelijke manier kunnen oplossen. Het gaat er om dat je lerenden uitdaagt om creatieve oplossingen te bedenken. Bij Productive Failure schep je voorwaarden waaronder lerenden kunnen volharden in het genereren en verkennen van representaties en oplossingsmethoden (RSM’s) voor het oplossen van complexe, nieuwe problemen. Een dergelijk proces heeft volgens Kapur een verborgen doeltreffendheid die van belang is voor het leren, mits er een passende vorm van instructie-interventie volgt waarbij de door de lerende gegenereerde RSM’s geconsolideerd worden en worden samengevoegd tot gangbare RSM’s.
Manu Kapur stelt dat een leerontwerp vier onderling afhankelijke kernmechanismen omvat:
- activering en differentiatie van voorkennis met betrekking tot de beoogde concepten,
- aandacht voor kritische conceptuele kenmerken van de beoogde concepten,
- uitleg en uitwerking van deze kenmerken, en
- organisatie en assemblage van de kritische conceptuele kenmerken in de beoogde concepten.
Er moet ook sprake zijn van bewustzijn ten aanzien van het probleem. Verder moet er binnen het proces sprake zijn van het oproepen van affectie.
Productive Failure kent dan twee fasen:
Fase 1: Meerdere RSM’s genereren en verkennen. Lerenden bestuderen de mogelijkheden en beperkingen van RSM’s.
Fase 2: Consolidatie en kennisassemblage. Lerenden kunnen gegenereerde RSMs organiseren en samenvoegen tot gangbare RSM’s.
Ontwerpprincipes van deze aanpak zijn:
- Creëer contexten voor het oplossen van problemen waarin gewerkt wordt aan complexe problemen die uitdagen maar niet frustreren, die steunen op eerdere wiskundige bronnen en die meerdere RSM’s toelaten.
- Bied mogelijkheden voor uitleg en uitwerking.
- Bied mogelijkheden om kenmerken en beperkingen van verschillende RSM’s te vergelijken en verschillen te ontdekken.
De volgende tabel is een samenvatting van de manieren waarop deze kernprincipes zijn geïmplementeerd in de ontwerpen van de twee fasen:
Werkt deze aanpak? Niet bij basiskennis, wel bij het begrijpen van concepten of bij het overdragen van kennis (transfer). In die gevallen zijn de effecten groot. Je kunt Productive Failure het beste gedoseerd toepassen. Je kunt lerenden voorafgaand aan een semester een aantal problemen laten oplossen. Bij de ETH leidde dat tot een stijging in het slagingspercentage van 20%.
Je kunt deze aanpak ook gebruiken bij het concept ‘flipped learning’, waarbij de klassikale sessies meer actief worden ingevuld. In de praktijk vindt passief leren relatief veel plaats in de klas (uitleg van theorie). Digitalisering wordt nog steeds gebruikt zonder het onderwijs te veranderen. Voeg ‘failures’ daarom toe aan flipped learning: Fail, Flip, Form & Feed. Die aanpak kan tot goede resultaten leiden.
Prodctive Failure doet ook vooral een beroep op niet-tastbare kennis. De aanpak werkt goed als je over weinig voorkennis beschikt, als je geen kennis hebt van concepten.
Je kunt online een presentatie van hem bekijken over ‘productive failure’.
Meer informatie over ‘Productive Failure’
De realisatie van een professionele en toekomstbestendige digitale leeromgeving
Na de pauze heb ik deelgenomen aan een ronde tafeldiscussie over het programma digitale leeromgeving bij Zadkine/TCR, samen met Aladin Mhamdi, Jan-Willem Tijl en Erik Ploegaert. We zijn ingegaan op wat goed is gegaan tijdens dit programma, en wat geleerde lessen zijn. Ik zal daar een keer apart over bloggen.
Een nieuwe impuls voor digitale en open leermaterialen
Kirsten Veelo, Robert Schuwer en Menno de Waal verzorgden deze sessie. Robert en Menno gingen met elkaar een battle aan. Zij wilden stilstaan bij de resultaten van Doorpakken op Digitalisering en het Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT op het gebied op open leermaterialen.
Leermaterialen hangen volgens Robert samen met onderwijs- en leeractiviteiten en assessment. Open leermaterialen zijn een onderdeel van. Hje moet streven naar een optimale mix van o.a. commerciële en open leermaterialen. Voorwaardelijk voor materialen zijn een technische infrastructuur, een organisatorische infrastructuur en visie en accommoderend beleid. In het kader van et Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT zijn diverse resultaten gebroekt zoals een kieswijzer op het gebied van digitaal leermateriaal. Samenwerking met commerciële partijen op het gebied van ontwikkelen open leermateriaal is niet gelukt.
Bij Doorpakken op Digitalisering hanteert men hetzelfde kader als het Versnellingsplan doet. Een resultaat van dit programma is bijvoorbeeld een theoretisch kader leermiddelenbeleid. Leermiddelen zijn bijvoorbeeld ook werkschoenen voor een bouwvakker. Binnen het mbo wordt veel leermateriaal dubbel ontwikkeld door verschillende docenten. Bij ‘Digitalisering’ wordt ook aandacht besteed aan publieke waarden binnen een leermiddelenketen. Er zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt met commerciële partijen over bijvoorbeeld koppelingen.
Menno gaf ook aan dat het platform om leermaterialen te delen complex te ontwikkelen is. Je moet ook afspraken maken over hoe je wilt samenwerken.
Volgens Robert zijn kansen voor het hbo op het gebied van meer samenwerking tussen instellingen. Daarnaast is het betrekken van een regio werkveld bij het ontwikkelen van open leermaterialen een belangrijke kans. Volgens Menno zou elke onderwijsinstelling een team moeten hebben dat zich bezighoudt met conceptontwikkeling en meta-datering.
Bibliotheken hebben een rol in het creëren van bewustzijn bij docenten over leermaterialen. Bibliotheken hebben ook veel kennis over auteursrechten, het vindbaar maken van materiaal en het helpen zoeken van leermateriaal.
Volgens Menno wordt open leermateriaal vaak online gezocht een gebruikt, maar is op het gebied van het samen delen van open leermaterialen nog een wereld te winnen. Ideeën achter leermaterialen worden vaak meer gebruikt dan het materiaal zelf. Je hebt daar weinig zicht op. Docenten hergebruiken ook vaak onderdelen van materialen en niet volledige materialen.
Vakcommunities werken vaak heel goed om open materialen te ontwikkelen en te delen. Dat gebeurt o.a. bij 4TU op het gebied van wiskunde. Met open leermaterialen kun je ook andere didactische aanpakken toepassen waarbij de student een actievere rol spelen.
Robert en Menno blikken ook vooruit naar de nabije toekomst. Marktpartijen en onderwijsinstellingen gaan daarbij meer intensief samenwerken. De digitaliseringsimpuls richt zich op klaar zijn voor het onderwijs van de toekomst. Dat gaat verder dan innoveren, waarbij de vooral innovatoren en early adapters bereikt. Het komt nu ook aan op verbreden. Resultaten moeten door alle 109 instellingen worden gebruikt.
Adviezen van Robert en Menno richting de Digitaliseringsimpuls hebben op dit moment betrekking op de eerste twee jaar van de Digitaliseringsimpuls:
- Publiek private afsprakenstelsel.
- Landelijk ondersteuningslokat voor open leermateriaal.
- Ecosysteem voor digitale (open) leermaterialen.
- Vergroten aanbod en adoptie open leermaterialen.
- Pilot nieuwe samenwerkingsmodellen voor open leermaterialen. Met een aantal commerciële partijen samenwerken op dit terrein.
Open leermaterialen moeten ook een plek krijgen binnen de Centra voor Doceren en Leren.
Hoe betrek je docenten bij innovatie? De Rotterdamse aanpak
Binnen de Community for Learning and Innovation (CLI) aan de Erasmus Universiteit wil men docenten intensiever betrekken bij onderwijsinnovatie. In deze presentatie illustreerde men hoe ‘Communities of Practice’ bijdragen aan het verbreden van draagvlak. De kloof tussen attitude en gedrag stond centraal: docenten willen wel bijdragen aan onderwijsinnovatie, maar het komt er niet van.
Je moet daarbij een appèl doen op de professionele identiteit van docenten, en aansluiten op hun motivatie. Benaderingen als de Social Determination Theory en Wenger’s opvatting over community of practice spelen daarbij een belangrijke rol.
Docenten, zeker bij een universiteit, zijn vaak traditioneel ingesteld en denken dat bestaande manieren van onderwijs nog decennia lang toegepast kunnen worden. Er zijn echter ook docenten die wel willen innoveren, maar niet de tijd/gelegenheid hebben om dat te doen. Bij de EUR hebben ze daarvoor microlab, korte modules, gemaakt die docenten kunnen volgen. Deze gaan bijvoorbeeld over alternatieve toetsvormen of over het integreren van video in het onderwijs. Die modules zijn kortlopend en blended.
Daarmee los je echter het probleem van gebrek aan mogelijkheden aan professionele ontwikkeling niet op. In Rotterdam probeert men echter de drie kenmerken van de Social Determination Theory toe te passen: autonomie, gevoel competenter te worden en ‘sociaal’ (samen met anderen leren). Maar men wilde ook verder dan vaardigheden verbeteren.
Verdieping werd noodzakelijk geacht. Inspelen op professionele identiteit is dan belangrijk. Communities of practice kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Bijvoorbeeld op het gebied van online onderwijs. Bij de Erasmus Universiteit hebben ze een dergelijke CoP in het leven geroepen. Daar nemen verschillende docenten uit meerdere disciplines aan deel.
Het gaat binnen die CoP om het ontwerpen, uitvoeren en toetsen van online onderwijs. In het kader van die CoP worden twee pilots op het gebied van online onderwijs te doen. Dat zijn omvangrijke programma’s die binnen die pilots worden ontwikkeld. Daarbij wordt echt gekeken aan hoe je je verder wilt doorontwikkelen. In totaal participeren zo’n twintig docenten in deze CoP en levert deze CoP ook concrete resultaat op in de vorm van online onderwijsprogramma’s. De belangstelling voor CoP’s neemt daardoor toe. Het Community for Learning and Innovation (CLI) kan CoP’s faciliteren, maar het vrij maken van docenten die participeren in CoP’s is ook een issue bij de Erasmus Universiteit.
Teaching & Learning Centers (TLC’s) als ideaal recept voor onderwijsvernieuwing
Voordat ingegaan werd op succesfactoren van Teaching & Learning Centers, werd een tweede onderwijsaward uitgereikt aan Marijn Post (HAN) voor de inzet rond open leermaterialen.
Daarna werd de eerste dag van deze editie van de SURF Onderwijsdagen afgesloten met een snelkookpansessie waarin gezocht werd naar smaakvolle ingrediënten van succesvolle Teaching & Learning Centers. Uit een peiling bleek ongeveer 20% van de instellingen nog geen TLC te hebben. 24% gaf aan een TLC te hebben, terwijl dat anders heet. Die laatste is een lastige omdat daarmee vaak te gemakkelijk een afdeling Onderwijs & Kwaliteit bedoeld kan worden.
Teaching & Learning Centers zijn bedoeld om docenten te versterken in het geven van onderwijs. Zij kunnen bijvoorbeeld helpen de werkomgeving van docenten zo optimaal te maken, bijvoorbeeld door de ICT-afdeling te adviseren over wat docenten nodig hebben om aan de slag te gaan met digitalisering. Zij kunnen ook resultaten van onderwijsonderzoek toegankelijk maken voor docenten.
Tijdens de sessie werd geïnventariseerd wat belangrijke ingrediënten van een TLC zijn (zoals ontwikkeltijd voor docenten, ondersteuning dichtbij de docent en studentenparticipatie), en wat niet in een TLC hoort (technology push, eenlingen, top down, verplichting). In Tilburg heeft een TLC opgericht dat uit meerdere disciplines bestaat (geen onderwijskundigen). Je moet ontwerpend denken en design thinking toepassen. Deze groep stelt andere vragen dan onderwijskundigen doen. Producten van dit TLC zijn:
- Hoe ga je om met verleidingen? Bijvoorbeeld hoe bereik je een grondwetswijziging? Studenten discussiëren, waarbij de helft van studenten vast met touwen worden gebonden en anderen moeten overtuigen (constitutional temptations; Odysseus en de Sirenes).
- Rechtsgeschiedenis begrijpen via een kwartetspel. In dialoogsessies wordt het spel gespeeld. De kaarten worden ook als Flashcards gebruikt.
- In plaats van cursus Canvas: soort standaard cursus maken die de docent zelf kan afmaken (eventueel met hulp).
Je zou innovaties tot in detail uitwerken, meekijken met het toepassen en vervolgens verbeteren. Continu doorontwikkelen. Docenten ontzorgen. Werkzaamheden overnemen. Veel voorbereidende werkzaamheden doen voor docenten, met een divers samengesteld team.
Binnen de Digitaliseringsimpuls worden Teaching & Learning Centers niet alleen geïnitieerd, maar wordt ook gekeken naar wat werkt bij deze aanpak. Eén aanpak voor alle TLC’s van onderwijsinstellingen werkt in elk geval niet.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie