Tools die je kunnen ondersteunen bij de selectie van leertechnologie

Organisaties hebben de keuze uit een enorm scala aan technologieën die ingezet kunnen worden voor leren, opleiden en onderwijs. In deze blogpost wil ik jullie attenderen op twee hulpmiddelen die je kunnen helpen bij de selectie van leertechnologieën.

Beide hulpmiddelen gaan ervan uit dat je weet wat voor type technologie je zoekt, welke doelen je wilt bereiken met die technologie. Wil je video’s interactief maken, summatief toetsen mogelijk maken, lerenden een ontwikkelingsgericht portfolio laten samenstellen, enzovoorts? Dat is een belangrijk uitgangspunt.

Vervolgens zul je op verschillende aspecten moeten letten om door de bomen het bos te kunnen zien en slimme keuzes te maken. Twee rubrics kunnen daarbij helpen.

Hulpmiddel één is de Rubric for eLearning Tool Evaluation (pdf). Deze tool bestaat uit acht categorieën met bijbehorende criteria. Per criterium wordt gekeken of de technologie goed werkt, of er geringe zorgen zijn of ernstige zorgen. Het criterium kan ook niet van toepassing zijn. De rubric beschrijft wanneer een leertechnologie goed werkt en wanneer er zorgen zijn. De categorieën en criteria zijn:

  1. Functionaliteit (schaal, gebruikersgemak, beschikbare technologische ondersteuning/hulp, hypermedialiteit).
  2. Toegankelijkheid (toegankelijkheidsstandaarden, deelname gefocust op de gebruiker, benodigde apparatuur, kosten van gebruik).
  3. Technisch (inbedding in/integratie met het LMS, desktop/laptop operating system, browser, aanvullende downloads).
  4. Mobiel ontwerp (toegang, functionaliteit, offline toegang).
  5. Privacy, databescherming en rechten (registeren en inloggen, dataprivacy en eigenaarschap, archiveren/bewaren/exporteren van data).
  6. Social presence (samenwerken, aanspreekbaarheid van de gebruiker, diffusie/breed verspreid).
  7. Teaching presence (faciliteren, aanpasbaarheid, learning analytics).
  8. Cognitive presence (verbetering van cognitieve taken, hogere-orde-denken, metacognitieve betrokkenheid).

Ik mis in bij deze categorieën de kosten voor de organisatie (licenties, implementatie, beheer). Daarnaast speelt de AVG bij privacy en databescherming een cruciale rol (dataopslag binnen de EU, verwerkersovereenkomst, etc). Verder vind ik de namen van de laatste drie categorieën lastig passen bij de op zich zinvolle criteria. Single Sign On ontbreekt bij de beschrijving van registeren en inloggen. Hypermedialiteit zou ik persoonlijk niet als criterium opnemen (afhankelijk van het doel).

Hulpmiddel twee is de Rubric for Active Learning Technology Evaluation. De samenstellers hebben daarbij gekeken naar de het eerste hulpmiddel. Zij focussen zich echter op ‘actief leren’. Hun eerste twee categorieën met bijbehorende criteria zijn:

  • Gebruikersgemak (gemakkelijk te leren, gemakkelijk te configureren).
  • Participatie (meerdere gebruikers tegelijkertijd, multimodaal).

Leertechnologieën kunnen slagen of falen bij deze categorieën.

Biju andere categorieën en criteria kijken de samenstellers wel of de technologie goed werk, of er geringe zorgen zijn of ernstige zorgen. Het criterium kan ook nu niet van toepassing zijn. De categorieën en criteria zijn:

  • Breed beschikbaar (registeren en inloggen met aandacht voor single sign on, ondersteuning van apparaten, aanvullende downloads, kosten van gebruik).
  • Rechtvaardig (toegankelijkheidsstandaarden, inclusief met betrekking tot identiteit lerenden).
  • Flexibel (hypermedialiteit, schaalgrootte en groeperingen, aanpasbaarheid).
  • Geschikt voor actieve leeractiviteiten (instructor presence, onderbreekbaar -docent kan de aandacht richten-, kunnen delen van content).

Ook nu mis ik de kosten voor de organisatie. De samenstellers hebben ook onvoldoende aandacht voor technische aspecten en aspecten rond privacy en gegevensbescherming. Het kunnen integreren met een LMS is m.i. ook heel belangrijk.

Nota bene

Ik krijg nog steeds de vraag of er niet één alomvattend en compleet systeem is dat docenten/opleiders en lerenden kunnen gebruiken voor leren, opleiden en onderwijs. Een dergelijk systeem bestaat niet. Ook ten aanzien van het integreren van applicaties tot een samenhangende digitale leeromgeving hebben we nog een lange weg te gaan.

Tegelijkertijd moeten we ook niet streven naar perfectie. Neem genoegen met applicaties die docenten/opleiders en lerenden goed in staat stellen hun werk te doen. Selecteer ook niet te veel applicaties. De ‘paradox of choice’ is hierbij vaak van toepassing (hoe meer keuze, des te ongelukkiger worden mensen hiervan). Het is bovendien cognitief belastend als docenten/opleiders en lerenden veel applicaties moeten leren gebruiken. Daarnaast krijg je snel te maken met overlap in functionaliteit en met hoge kosten. Vraag je af wat de echte toegevoegde waarde is van aanvullende technologieën.

Tenslotte is de selectie van leertechnologie een multidisciplinaire aangelegenheid. Je hebt mensen nodig die verstand hebben van leren, onderwijs en opleiden, maar ook van informatietechnologie, financiën en informatiemanagement (inclusief gegevensbescherming en privacy). Al deze disciplines moeten betrokken worden bij de selectie. Regie hierop voeren is essentieel vanuit het perspectief van kwaliteit en efficiëntie.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

2 reacties

  1. Beste Wilfred,

    De vraag (“Ik krijg nog steeds de vraag of er niet één alomvattend en compleet systeem is dat docenten/opleiders en lerenden kunnen gebruiken voor leren, opleiden en onderwijs”) is wel boeiend. Want wat wordt hier precies als systeem bedoeld? (ik denk iets met technologie). Ik vind de vraag zelf boeiend omdat er iets in de vraag zit wat er denk ik niet uitkomt. Er wordt iets gezocht (een systeem) en dat wordt niet gevonden. Maar wat wil de vrager dan precies vinden?

    Kijkend van een afstandje denk ik dat het hier gaat over het leren (lerenden iets bijbrengen) met gebruik van technologie. En hoe organiseer je dat dan?

    Er zijn dan twee dingen van belang. Belangrijkste is wat je de lerenden iets wil leren. En pas daarna komt hoe dan en nog later met welke technologie. Waarbij het “wat” redelijk vast is en het “hoe” op verschillende manieren ingevuld kan worden.

    Elisabeth Mavhunga heeft de Topic Specific Pedagogical Content Knowledge (TSPCK) geïntroduceerd om een kader te hebben over wat er geleerd moet worden. Een laag onder de PCK van Shulman. Waarbij de PCK van een onderwerp uitgesplist wordt over 5 delen: voorkennis en pré-concepten, leergebiedkennis, begripsproblemen, representaties en doceerstrategieën. Dit geeft niet één oplossing maar voor elk niveau en elk leerjaar een nieuw overzicht.

    Wat mooi is aan de TSPCK is dat het je veel houvast geeft. Als je een onderwerp wil introduceren kijk je bv naar voorkennis en representaties. Maar als samenvatting van een onderwerp moet je breder kijken naar bv leergebiedkennis, begripsproblemen en representaties samen om vervolgens weer terug te gaan naar de leergebiedkennis. TSPCK geeft de opleiders ruimte om verschillende doceerstrategieën snel terug te kunnen vinden.

    In TSPCK passen ook technologieën. Maar technologieën zijn niet altijd lang houdbaar (systemen verdwijnen, systemen werken niet meer, …). En TSPCK geeft dan snel een overzicht hoe je dezelfde doelen kan behalen op een andere manier. Met andere techniek, zonder techniek, …

    Ik vraag me, afsluitend, dus af of we ons niet moeten richten op de inhoud. En daarbij technologieën zoeken en toepassen (zolang ze bestaan). Technologieën zijn dan makkelijker vervangbaar. Bij het gebruik van de technologieën is het denk ik goed om een gedachte te hebben over de investering (in geld, in tijd, ..) in relatie met de te verwachtte tijd dat je deze technologie kan gebruiken.

  2. Ik bedoel in dit geval met ‘systeem’ inderdaad een digitale leeromgeving. Ik refereer hierbij aan behoeftes die vooral voortvloeien uit gebruikersgemak. Dat is een andere discussie dan waar jij op doelt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *