De afgelopen weken zijn twee Nederlandstalige boeken verschenen over het ontwerpen van blended learning. Ik zal deze twee boeken deze week in twee blogposts bespreken. Het eerste boek is ‘Blended learning en onderwijsontwerp. Van theorie naar praktijk‘ van Barend Last en Stefan Jongen.
Last en Jongen richten zich in deze publicatie sterk op blended learning binnen het onderwijs. Zij kiezen daarbij als vertrekpunt dat onderwijs meer is dan overdracht van kennis en vaardigheden. Blended learning zou ook gericht moeten zijn op de andere functies van het onderwijs die Gert Biesta onderscheidt: socialisatie -voorbereiden op lidmaatschap van een gemeenschap- en subjectivering (door de auteurs samengevat als het creëren van autonome en onafhankelijke denkers). Tijdens de Coronacrisis is volgens de auteurs vooral aandacht besteed aan de kwalificerende functie van onderwijs.
Het boek bestaat uit vijf delen en maar liefst vijftien hoofdstukken. Je vindt regelmatig opdrachten die je helpen na te denken over de inhoud van een hoofdstuk. Negen handige bijlagen met onder andere checklists completeren de uitgave (naast uiteraard voorwoord, inleiding, literatuurlijst, etc.).
Definitie
In deel I verkennen Barend Last en Stefan Jongen eerst het fenomeen blended learning. Zij leggen daarbij de nadruk op het optimaliseren en verrijken van studentgerichte leerervaringen. Dat betekent dat lerenden gestimuleerd worden om actief deel te nemen, en dat sprake is van maximale interactie. Het gaat dus niet alleen om een doordachte combinatie van fysiek leren en online leren. Het is wat mij betreft de vraag waarom je dit kenmerk in een definitie opneemt als je ervan uit gaat dat kwalitatief goed onderwijs lerenden altijd aanzet tot actief verwerken.
Waarschijnlijk voldoet menige toepassing van ICT in het onderwijs helaas niet aan deze criteria, al kun je ook weer discussiëren over de vraag wanneer sprake is van maximale interactie.
Verder stellen zij in het eerste deel dat je richtinggevende uitgangspunten nodig hebt als kapstok voor beslissingen ten aanzien van leeruitkomsten, leeractiviteiten en toetsing. Het principe van constructive alignment wordt hier onder andere toegelicht.
Onderwijsontwerp als boom
Deel II gaat in op de basis van elk onderwijsontwerp. De auteurs gebruiken hierbij de metafoor van een boom. Onderwijsfilosofie, zoals behaviorisme en sociaal-constructivisme, vormt dan de wortels. Visie op onderwijs en leren is de stam, en daaruit voortvloeiende leer- en ontwerpprincipes de takken. De takken bevatten vervolgens bladeren (didactiek). Het valt me op dat onderwijsfilosofie en visie op onderwijs en leren niet echt van elkaar onderscheiden worden, terwijl wortels en stam wel degelijk iets heel anders zijn.
Het grootste probleem heb ik echter met de typering van leertheorieën en de koppeling van leer- en ontwerpprincipes aan die leertheorieën. Het principe ‘actief leren’ past volgens de auteurs bijvoorbeeld onder sociaal-constructivisme en connectivisme, en het cognitivisme zou vooral ‘passief leren’ zijn. Volgens mij kun je dit niet met droge ogen beweren. Vertegenwoordigers van het cognitivisme benadrukken nadrukkelijk actief verwerken van leerinhouden.
Last en Jongen hadden wat mij betreft beter weg kunnen blijven van de discussie over de relatie tussen leer- en ontwerpprincipes en leertheorieën. Dat levert meestal niet heel vruchtbare discussies in onderwijsland op.
Leeruitkomsten en leeractiviteiten
In deel III gaan de auteurs uitgebreid in op leeruitkomsten. Zij onderscheiden leeruitkomsten van leerdoelen, vatten samen waar leeruitkomsten over moeten gaan, en bespreken hoe je leeruitkomsten moet formuleren. Deel IV behandelt uitvoerig de leeractiviteiten die je kunt gebruiken om leeruitkomsten te behalen. Zij stellen onder andere dat het community of inquiry-model houvast biedt omdat dit model alle drie de functies van onderwijs aanspreekt. In hoofdstuk 8 vatten de auteurs drie vormen van ‘presence’ -die kenmerkend zijn voor dit model- samen. Verder bevat dit deel onder meer een storyboard dat je kunt gebruiken bij het ontwerpen en een handige samenvatting van het conversational framework van Laurillard. Fraai zijn de beschrijvingen van 23 werkvormen die je bij blended learning kunt gebruiken (en er zijn er meer).
In dit vierde deel gaan de auteurs ook in op de fysieke en virtuele ruimte, en op de rol van ICT. Zij leggen er de nadruk op dat ICT vooral ondersteunend is. Ik vind dat je technologie hiermee tekort doet. Dankzij ICT kun je namelijk ook leeractiviteiten uitvoeren die zonder technologie niet of heel lastig mogelijk zijn. Je kunt bijvoorbeeld dankzij virtual reality gevaarlijke beroepssituaties oefenen zonder risico op verwondingen.Technologie is dan een ‘enabler‘, en kan ook fungeren als een ‘katalysator’.
In dit twaalfde hoofdstuk gaan zij kort in op hardware die je bij blended learning kunt gebruiken. Zij bespreken wat uitgebreider tools en applicaties die je bij blended learning kunt inzetten (zoals het LMS, de virtual classroom of collaboratieve annotatietools).
Het laatste deel gaat in op toetsing bij blended learning als summatieve beoordeling en formatieve evaluatie. Verschillende toetsvormen passeren de revue en een aantal strategieën voor formatieve evaluatie, zoals het gebruik van rubrieken, komen beknopt aan de orde. In het laatste hoofdstuk behandelen Barend Last en Stefan Jongen het gebruik van studiedata.
Samenvattend
‘Blended learning en onderwijsontwerp. Van theorie naar praktijk‘ van Barend Last en Stefan Jongen is een fraaie inleiding op het ontwerpen van blended learning. De auteurs behandelen alle verschillende aspecten van het ontwerpen van blended learning, en zij creëren een gemeenschappelijke taal. Ook vatten zijn een aantal relevante modellen en concepten inzichtelijk samen (zoals het constructive alignment-principe en het community of inquiry model). Daarmee leveren zij een prima bijdrage aan dit vakgebied.
Barend Last en Stefan Jongen hadden een aantal onderdelen wel verder mogen uitwerken. Bijvoorbeeld modellen voor blended learning of meer aandacht voor ontwerpmodellen zoals het ABC-model dat binnen hun eigen universiteit wordt gebruikt. Ik vermoed dat vooral (half-)gevorderde ontwerpers hier behoefte aan hebben. Wat mij betreft waren de auteurs veel summierder ingegaan op verschillende leertheorieën en meer uitgebreid op hoe je ontwerpmodellen in dit kader kunt gebruiken.
Tenslotte valt me op dat de auteurs geen gebruik maken van internetbronnen. Terwijl online juist veel hulpmiddelen te vinden zijn, als je aan de slag wilt met het ontwerpen van blended learning.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie