Technologie en leren: het verschil tussen een middel en een ‘enabler’

In discussies over leertechnologie beargumenteer ik vaak dat technologie vaak meer is dan een middel bij het ondersteunen, versterken en vernieuwen van leren, opleiden en onderwijs. In deze blogpost wil ik nogmaals duidelijk maken wat ik bedoel.

Bij een ‘middel’ gebruik je technologie om bestaande processen of didactische principes -bijvoorbeeld het geven van feedback of het activeren van voorkennis- beter, efficiënter of aantrekkelijker vorm te geven.  Het betreffende proces of principe verandert echter niet. Technologie faciliteert en versnelt. Je kijkt eerst naar het proces, en vervolgens hoe je technologie hierbij kunt inzetten.

Bij een ‘enabler’ gebruik je technologie om dingen te doen, die je zonder technologie niet kon doen. Bijvoorbeeld lerenden over de hele wereld bereiken met een interactieve cursus. Of lerenden gevaarlijke acties laten uitvoeren, zonder persoonlijke risico’s. Denk aan een simulator waarmee je met een schip een gevaarlijke manoeuvre uit kunt voeren. Je kijkt vanuit een didactische bril naar de ‘affordances‘ van technologie. En je bedenkt hoe je deze kunt benutten voor leren, opleiden en onderwijs.

Ik ben al jaren op zoek naar een passende Nederlandstalige term. Via vertaaltools kom je uit op termen als ‘stimulator’, ‘bevorderaar’, ‘veroorzaker’ of ‘facilitator’. Deze termen vind ik niet krachtiger genoeg.

Zie ook Raamwerk voor bepalen potentie leertechnologie voor docenten en opleiders.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

4 reacties

  1. De term ‘affordance’ is misschien een van de minst begrepen en vaakst verkeerd gebruikte term/begrip in het onderwijs. Heel simpel gezegd: een technologie – of wat dan ook – heeft geen affordance! Een technologie kan alleen een mogelijkheid (opportunity) bieden voor een interactie met een gebruiker. Over naar het Enges uit twee stukken die ik eerder publiceerde:
    The term affordance refers to the relationship between an object’s physical properties (its artefacts) and the characteristics of an agent (user) that enables particular interactions between agent and object. Gibson defined that “the affordance of anything is a specific combination of the properties of its substance and its surfaces with reference to an animal” (Gibson, 1977, p. 67). A pond, due to the surface tension of the water, affords a surface to walk on for certain species of flies while also affording a living environment for certain types of fish. Knobs are for turning and slots are for inserting things. These properties/artefacts interact with potential users and provide strong clues as to their operation (think of a child, his/her peanut butter sandwich, and the slot in a video recorder which affords a perfect place for propping the sandwich or a set of steps with risers four feet high which does not afford the act of climbing if the actor is a crawling infant). In other words, affordances have a perception-action coupling (i.e., you perceive something and this leads to one or more actions) and the relationship is reciprocal (i.e., you must have the ability to take the action and the artefact must support the action).
    What we as educational researchers and designers are actually dealing with are not the affordances themselves, but rather the combination of the perceptible (Gaver, 1966) or perceived (Norman, 1990, 1999) affordances, the constraints that are placed upon them, and the conventions regarding the affordance and its use.
    According to Gibson, the perceiving organism and the environment are intimately related. The environment does not provide ‘objective’ information equal for everyone, but rather different opportunities depending upon the actors and their needs. Affordances are – in Gibson’s view – resources which are revealed to those who seek them. A tree in the middle of a field on a summer’s day is only an affordance to those who seek its cool shade. An affordance, thus, is the link between perception and action in which the performance of an action is based on the “fit” between the physical capabilities of the actor and the constraints imposed by the environment.
    What we see on a computer screen is not the affordance, but rather the visual feedback advertising the affordance – the perceived affordance. When affordances are perceived, a link between the perception and action can result; the perception-action coupling. These perceived affordances are limited by physical (you can’t see through opaque glass), logical (you don’t put a window on the bottom of a door), and cultural (you don’t put a window in a toilet door) constraints and cultural conventions (you don’t interrupt a conversation).

  2. Mmmm…ik weet het niet. Neem een weblog-tool. Je ziet dat je daarmee berichten kunt schrijven, ordenen en delen. En dat anderen die berichten ook kunnen delen en erop reageren. Vervolgens kun je daar met een onderwijskundige bril naar kijken en stellen dat een blog o.a. voor reflectie en feedback kan gebruikt. Dan heb je het toch over (perceived) affordances en conventies over hoe je deze kunt gebruiken?

  3. Vanuit mijn online onderwijspraktijk werk ik met video’s of websites die ik laat zien tijdens de Skype-lessen aan mijn online cursist; deze video of website laat ik dan actief zien d.m.v. schermdelen. Ik neem aan dat je deze functie van schermdelen ziet als een ‘middel’? En hoe zie je het gebruik van Skype zelf bij een synchrone les, die mijn collega’s en ik dagelijks geven? Is Skype dan een ‘enabler’ voor een les op locatie? Immers, zonder deze techniek had de les niet kunnen plaatsvinden.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *