Bespiegelingen bij de tweede lichting geslaagden Agora

Dit jaar heeft de tweede lichting leerlingen van Agora Roermond eindexamen gedaan. Onderwijsbestuurder Jan  Fasen heeft weer over de resultaten geblogd. In deze blogpost beschrijf ik mijn bespiegelingen hierbij.

Ik heb veel waardering voor de wijze waarop de verschillende betrokkenen aan de slag zijn met deze innovatie, en hier ook verantwoording over afleggen. Jaren geleden is men aan de slag gegaan met het ontwikkelen van een visie waarbij men onder meer wat wilde doen aan de motivatieproblemen binnen het onderwijs. Men wilde afstappen van het leerstofjaarklassensysteem en een vakkenstructuur, en werken met heterogeen samenstelde groepen en leren vanuit vijf leerwerelden. Leerlingen volgen daarbij een eigen leerroute, zonder dat sprake is van individueel onderwijs.

De school heeft flink geïnvesteerd in dit concept, in een gedragen visie binnen het team. Er is geïnvesteerd in mensen en middelen om dit concept tot een succes te maken. Het team houdt permanent een vinger aan de pols, en voert verbeteringen door. Het concept oogt ongestructureerd, maar is dat niet. De groep leerlingen is relatief beperkt van omvang, maar is wel groeiende. Tegelijkertijd ging de implementatie gepaard met onderzoek van prof. dr. Jos Claessen (@JosClaessen).

Volgens mij is dit een voorbeeld van hoe je een onderwijsinnovatie zou moeten benaderen. Starten vanuit een onderwijsvisie, investeren in professionalisering en ondersteuning, kleine stappen zetten, continue verbeteren, monitoren en geleidelijk -bij gebleken succes- ‘opschalen’ (excuus voor het lelijke woord). Ik heb hier al eerder over geschreven, mede op basis van een bezoek dat ik bij Agora heb afgelegd.

Leerlingen werken gemotiveerd aan opdrachten, en ontwikkelen ogenschijnlijk ook (niet-cognitieve) bekwaamheden die belangrijk zijn binnen onze maatschappij, maar die geen vanzelfsprekend onderdeel vormen van curricula van reguliere scholen (het ‘bewijs’ hiervoor is voornamelijk nog anekdotisch; zie verderop). Tegelijkertijd moet men ook voldoen aan exameneisen die voor alle scholen gelden.

Net als verleden jaar, heeft Jan Fasen ook dit jaar weer geschreven over de examenresultaten. Een aantal zaken valt me op:

  • Jan start met een verslag van het oordeel van de onderwijsinspectie op basis van een themaonderzoek naar een ‘zorgvuldig verloop van toetsing en afsluiting’. Dit oordeel is positief.
  • Zesentwintig leerlingen wilden het schooljaar afronden met een diploma. Bij achttien leerlingen is dat (waarschijnlijk) gelukt, bij acht leerlingen niet. In vergelijking met landelijke uitslagen ligt het aantal Agora-geslaagden lager. In 2018 lag het slaagpercentage bij vmbo-gt bijvoorbeeld op 92,5%, bij havo op 88,1% en bij vwo op 91,9% (bron).
  • 33% van de leerlingen doet op een hoger niveau examen dan het basisschooladvies. Dat is ruim twee keer zoveel als het landelijk gemiddelde van 16,4%.
  • Er zijn relatief veel havoleerlingen gezakt, al is die groep qua aantal beperkt (wiskunde is een struikelvak). Bijna de helft is ‘opgestroomd’ en mag langer over de havo doen.
  • Slechts één leerling heeft examen gedaan op een lager niveau dan het basisschooladvies. Landelijk ligt dit percentage op 13,2%.
  • Bij andere scholen verliezen leerlingen tijd doordat zij doubleren. Van de 24 Agoraleerlingen slaagt naar verwachting gemiddeld 87,5% van de leerlingen zonder tijdsverlies. Landelijk ligt dit percentage gemiddeld op 84%.

Jan Fasen merkt op dat je de resultaten o.a. moet bekijken in het licht van de gepleegde innovatie, het voorkomen van vroegtijdige uitval en de ontwikkeling van “vele zeer relevante niet-cognitieve vaardigheden en expertise“.  Bij Agora willen ze deze vaardigheden en expertise beter meetbaar maken.

Mijn opmerkingen:

  • Deze groep leerlingen is wederom beperkt van omvang. Dat kan ook niet anders. Daardoor is het nog steeds ingewikkeld om ‘harde’ uitspraken te doen over de effectiviteit van het Agora-concept.
  • Bij Agora behaalt men deels betere resultaten dan het landelijk gemiddelde (o.a. op een hoger niveau slagen, zonder tijdverlies slagen) en deels minder goede resultaten (percentage geslaagden ligt lager dan het landelijk gemiddelde).
  • Zakken voor een examen is, net als doubleren, een negatieve schoolervaring. Daar zullen ze bij Agora nog flink aan moeten werken. In een reactie mijn vraag bij zijn blogpost, onderstreept Jan Fasen dat ook. Je kunt immers vraagtekens plaatsen bij het vigerende onderwijssysteem, maar je hebt er wel mee te dealen.
  • Je kunt niet met zekerheid zeggen dat leerlingen dankzij dit concept niet of minder vroegtijdig zijn uitgevallen.
  • Het is positief dat men de ontwikkeling  van niet-cognitieve vaardigheden en expertise beter meetbaar wil maken.  Daarmee wordt het ‘bewijs’ voor één van de voordelen van dit concept minder ‘anekdotisch’.
  • Ouders en leerlingen kunnen mede dankzij deze verantwoording een duidelijke afweging maken. Spreekt het concept aan, en wegen de sterke punten op tegen de huidige verbeterpunten?
  • De implementatie van dit concept vraagt het nodige van diverse betrokkenen. Succeservaringen bij Agora Roermond ontstaan niet ‘vanzelf’ bij andere scholen.

 

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

3 reacties

  1. Kregen de ouders niet een toezegging bij de start van het Agora project dat alle leerlingen zouden slagen binnen de gestelde tijd?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *