De juni-editie van het door de Open Universiteit uitgeven online tijdschrift Onderwijsinnovatie bevat de bijdrage “De mythe van directe instructie” van hoogleraar Rob Martens. Na twee keer lezen, houd ik een dubbel gevoel over aan deze bijdrage.
Wat ik goed vind?
- Rob pleit m.i. terecht voor het betrekken van motivatie-effecten bij wat werkt in onderwijs. Dat is inderdaad een belangrijk fenomeen, maar ook een lastige. Christian Bokhove stelt hierover: “ergens goed in zijn, verhoogt waarschijnlijk de motivatie, maar ergens gemotiveerd voor zijn, verbetert waarschijnlijk ook de prestatie”. Verder wordt bij de relatie tussen motivatie en leren, meestal gekeken naar de impact op leerprestaties, maar niet naar de gevolgen voor uitval en betrokkenheid bij leren. Ook best belangrijk.
- Rob stelt dat “herauten” van directe instructie bijdragen aan een allesbehalve “vriendelijke tweestrijd” en voorstanders van bepaalde concepten van onderwijsvernieuwing wegzetten als ‘charlatans’, ‘kwakzalvers’ of ‘onderwijsgoeroes’. Daarmee frustreer je inderdaad een “een constructieve wetenschappelijke tweestrijd”. Ik heb ook moeite met dergelijke kwalificaties.
- Rob illustreert dat de Cognitive Load Theory, waar “herauten” van directe instructie zich vaak op baseren, ook bekritiseerd is. Rob vat die kritiek op zinvolle manier samen. Deze moet je maar zelf lezen. Hij stelt onder meer dat het bestuderen van complexe vraagstukken, waarbij geen sprake is van maar één oplossing, vraagt om onderwijs dat gericht is op het bevorderen van exploratie en nieuwsgierigheid. Intrinsieke motivatie is hiervoor van belang. En een “actieve, construerende houding van lerenden”.
- Rob betitelt zichzelf als een SDT-gebaseerde motivatieonderzoeker. Hij is zich bewust van de eenzijdigheid hiervan.
Waar ik problemen mee heb?
- Ik heb moeite met bepaalde classificaties die Rob zelf ook hanteert. Dat begint al met de kop van het artikel. Rob gebruikt deze kop ongetwijfeld omdat zijn collega Paul Kirschner -één “herauten” waar Rob op doelt- ook regelmatig over onderwijsmythes schrijft. Je kunt direct instruction weliswaar bekritiseren, maar daarmee is het nog geen mythe. Verder heeft hij het over “CLT-experimentjes” en over een “onwrikbare waarheid” die de “herauten” zouden claimen te bezitten. Het gebruik van verkleinwoorden, heeft iets kleinerends. Verder moet je ervoor waken om de “herauten” allemaal over één kam te scheren. Pedro de Bruyckere vind ik zo’n professionele ‘twijfelaar’. Gisteren citeerde ik hem nog: “niets werkt altijd”.
- Ik heb er ook moeite mee dat Rob aan het eind van zijn bijdrage er een wedstrijd maakt: SDT-CLT. Draagt dit bij een constructief wetenschappelijk debat? Leidt dit er ook niet toe dat mensen zich terugtrekken uit het debat?
- Ik kom er niet achter wat Rob onder “directe instructie” verstaat. Welke beelden heeft hij hierbij? Vindt hij dat “directe instructie” niet kan leiden tot diepgaand leren? Die indruk krijg ik als ik lees: “Immers, zodra dingen echt ingewikkeld worden en bijvoorbeeld problemen in groepen moeten worden aangepakt, (…), zijn er vaak meerdere geldige oplossingsrichtingen. Dat vraagt om diepgaand leren. Dat is wat technieken als ontdekkend leren of probleemgestuurd leren proberen uit te lokken”. Bij discussies over onderwijsopvattingen merk ik dat tegenstanders van “directe instructie” ook weleens een karikatuur van “directe instructie” maken, bijvoorbeeld door onderwijs te vergelijken met lopende band-werk.
Ik ben geneigd om meer op voorhand de nuance te zoeken, en de meerwaarde van verschillende didactische benaderingen te onderschrijven.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Dit onvolprezen boek geeft een evenwichtige discussie over dit onderwerp: https://www.amazon.com/dp/0415994241
Zeer warm aanbevolen!